Op 14 april 1941, op paasmaandag, na een vertoning van de propagandafilm “De Eeuwige Jood” in de Rex-bioscoop in Antwerpen, houden militanten van de Nieuwe Orde, overtuigde antisemieten, hielden toespraken gericht aan de toeschouwers. Tweehonderd mensen, voornamelijk leden van groeperingen zoals de Zwarte Brigade, De Vlag, SS-Vlaanderen en Volksche Aanval, verzamelen zich, klaar om naar de “Joodse wijk” te trekken.
De daders van de pogrom vertrekken vanaf het kruispunt van de Statieplein en de Breydelstraat, gaan door De Keizerlei, de Pelikaanstraat en komen aan in de Oostenstraat en Van Den Nestlei. Onderweg plakken ze antisemitische pamfletten op de etalages van Joodse winkels. Als Joodse handelaars protesteren, worden hun ramen ingegooid en hun winkeldisplays geplunderd. De paar aanwezige politieagenten, te weinig in aantal, konden niets doen om het te stoppen.
Meer dan 200 etalages en ramen worden vernield, winkels worden geplunderd. De pro-nazi’s vernielen alles op hun pad, inclusief twee synagogen, waarvan die aan de Van den Nestlei in brand wordt gestoken. Brandweerlieden worden verhinderd om in te grijpen. Enkele Duitse soldaten kijken passief toe terwijl de vernielingen plaatsvinden. Langzaam maar zeker verspreiden de relschoppers zich door de wijk, met name de Somersstraat. In deze straat meldt de pers dat “een oude vrouw op het trottoir naast haar gebroken bed huilde, dat uit het raam was gegooid”.
Op 18 augustus 1941 werd in een rapport van de politie van het 6e arrondissement, de gebeurtenissen beschreven die in april 1941 plaat hadden gevonden. “Tijdens de gewelddadigheden in de zogenaamde Joodse wijken in april 1941 werden talloze ramen en etalages vernield. Hoewel een aanzienlijk aantal van deze beschadigde ramen al gerepareerd is, zijn anderen verstevigd of vervangen door planken. Desondanks blijven er nog steeds beschadigde ramen en etalages in dit gebied waar tot op heden niets aan gedaan is om het gevaar te voorkomen. In andere gevallen is er slechts onvoldoende actie ondernomen.”.
Daarna volgt een reeks namen en adressen van Joodse eigenaren wiens winkels, vernietigd op 14 april, niet voldoende waren beveiligd. In deze lijst staat de stoffenwinkel van Fiszel Jablonski (°4/10/1902), op nr. 21 van de Somersstraat. Het gebouw werd bewoond door Fiszel, zijn vrouw Kraindzia Jablonski (°4/04/1911) en hun twee kinderen, Ruben (°23/08/1935) en Max (°05/06/1939).
Slachtoffer van Antwerpse antisemitisme in de eerste plaats, werd de familie Jablonski ook, nog tragischer, slachtoffer van het nazisme. Bij de eerste grote razzia in Antwerpen werden Kraindzia, Ruben en Max gearresteerd door mannen van de Sipo-SD bijgestaan door de Antwerpse politie. Naar de Dossinkazerne gebracht, werden ze gedeporteerd met Transport IV, de enige transport dat geen overlevenden achterliet.
Fiszel, tewerkgesteld in dwangarbeid voor de bouw van de Atlantikwall voor de Organisation Todt, bevond zich nog in Noord-Frankrijk op het moment van de arrestatie van zijn familie. Hij werd op de deportatielijst van Transport XVII gezet tijdens zijn verblijf in het werkkamp. In Transport XVII opgenomen, werd hij na selectie voor dwangarbeid geïdentificeerd in Auschwitz-Birkenau met het nummer 72.566. Ook hij overleefde de deportatie niet.