Al op 6 april 1941 leidde het Antwerpse antisemitisme tot een ‘mini-pogrom’. Op die dag werd voor het eerst ‘De eeuwige Jood’ [Der Ewige Jude] vertoond. Deze nazi-propagandafilm portretteerde het “Joodse gevaar” met schokkende beelden, waarbij de Joden werden vergeleken met ratten die de wereld binnendringen. De belangrijkste thema’s waren het Joodse complot voor wereldheerschappij, de barbaarsheid van het ritueel slachten en de onreinheid van het ‘Joodse ras’. In de film komt prominent Hitlers profetie van 30 januari 1939 voor, waarin de Führer aankondigt dat het uitbreken van een nieuwe oorlog gepaard zal gaan met de uitroeiing van het Joodse ras in Europa. De film, die als documentaire aan het publiek werd gepresenteerd, was een groot succes en vulde de bioscopen.
Bij de filmvoorstellingen in Antwerpen sprak René Lambrichts, leider van de ‘Volkswering’ de menigte toe en zette de toeschouwers aan om openlijk hun haat te uiten. Op 10 april vielen in Antwerpen activisten van de ‘Liga’ de ruiten van joodse winkels in de Lange Kievitstraat aan. Op 12 april verstoorden zij een voorstelling in de Ancienne Belgique, een muziekzaal in Antwerpen. In deze actie kwamen antisemitisme en flamingantisme samen.
Op 14 april 1941, tijdens de vertoning van de film in Antwerpen, wakkerde René Lambrichts de haat aan bij de 1500 toeschouwers die in de bomvolle bioscoop aanwezig waren. Bij het verlaten van cinema Rex joegen drie mannen het publiek verder op. Tweehonderd mensen, voornamelijk activisten van de Nieuwe Orde bewegingen (Zwarte Brigade, De Vlag, SS-Vlaanderen en Volkswering) verzamelden zich, klaar om te vechten.
De daders van de pogrom vertrokken vanaf de hoek van het Statieplein en de Breydelstraat, passeerden de De Keizerlei, de Pelikaanstraat en kwamen aan in de Oostenstraat en de Van Den Nestlei. In het voorbijgaan plakten ze antisemitische pamfletten op de ramen van Joodse winkels. Als de Joodse winkeliers protesteerden, werden hun ruiten gebroken en hun kramen geplunderd. Onderweg sloten enkele Duitse soldaten zich uit nieuwsgierigheid bij de stoet aan.
Twee agenten van de gemeentepolitie wilden ingrijpen, gevolgd door twee Feldgendarmes, maar zij werden tegengehouden door de tussenkomst van een van de provocateurs. De traffeloosheid wakkert de geesten van de vandalen aan. De winkels in de Pelikaanstraat, het centrum van de Joodse wijk en het hoofdkwartier van de Feldkommandantur, worden geplunderd, zonder dat de soldaten ook maar enige tegenreactie leveren.
Tweemaal belt een inspecteur in burger naar de politiebureaus van het zesde en zevende district. De agenten reageerden op zijn oproep. Gendarmes kwamen ook ter plaatse. De politie was met te weinig manschappen en kon enkel het volgende tafereel aanschouwen: plundering van de meubels en religieuze ornamenten,braind in de twee synagogen en het huis van Rabbi Rottenberg. De brandweer, die ter plaatse kwam, werd aanvankelijk verhinderd door de oproerkraaiers. Toen de relschoppers zich in kleine groepen verspreidden, kostte het de brandweer bijna een uur om de brand te blussen.
De volgende dag was alles rustig in de Joodse wijk. Op 16 april echter hadden enkele pronazi’s hun wandaden hervat door de nog intacte Joodse kraampjes te vernielen.
Het resultaat van deze “mini Kristallnacht”: 200 winkelruiten ingegooid, twee synagogen geplunderd en verbrand, het huis van de rabbijn door vlammen verwoest, kleding, rituele voorwerpen en liturgische boeken volledig vernield en verbrand, enkele Joodse mensen waren lastiggevallen. Er vielen geen doden of zelfs maar gewonden. Opgemerkt moet worden dat de demonstratie zeer duidelijk anti-Joods was: geen enkel bedrijf van niet-joden werd getroffen.