Op het einde van de oorlog verklaarde de Duitse bezetter Antwerpen ‘judenrein’. Historicus Lieven Saerens wees in zijn studie vreemdelingen in een wereldstad op het algemene antisemitische klimaat dat reeds in de jaren 1930 in Antwerpen de kop opstak. Meer nog dan in andere Belgische steden werd tijdens de bezetting de joodse bevolking in Antwerpen slachtoffer van de jodenvervolging en jodenuitroeiing, mede door de lakse houding van de lokale overheden. Desondanks kwam al in het eerste jaar na de bevrijding het joods leven in de Scheldestad opnieuw op gang. In deze bijdrage staan de afhandeling van de praktische en juridische gevolgen van de oorlog en de prille heropbouw van joods leven in het onmiddellijk naoorlogse Antwerpen centraal.
Schrijven over ‘de heropbouw van de joodse gemeenschap in Antwerpen na de Tweede Wereldoorlog’ verdient enige nuancering. Vooreerst was de meerderheid van de vooroorlogse joodse bevolking van Antwerpen slachtoffer van de judeocide geworden en bestond een groot deel van de naoorlogse Antwerpse joodse bevolking uit nieuw-komers. Bepaalde structuren werden heropgericht, maar andere waren dan weer nieuw. In die zin is het niet evident om van ‘heropbouw’ te spreken. Achter de oppervlakkige structurele continuïteit ging een veel complexere realiteit schuil. Ook de term ‘de joodse gemeenschap’ is problematisch. Dé joodse gemeenschap bestaat niet. Binnen de joodse gemeenschap doorkruisen verschillende tegenstellingen elkaar : religieus, niet-religieus en a-religieus, zionistisch, anti-zionistisch en a-zionistisch, links-georiënteerd en rechts-georiënteerd.
Over de joodse gemeenschap in Antwerpen werd tot dusver geen grondig historisch onderzoek verricht. Wat primaire literatuur betreft, kunnen we enkel te rade gaan bij de eerder heemkundige werken van Ephraïm Schmidt en Sylvain Brachfeld. Lieven Saerens concentreerde zich in zijn proefschrift op de houding van niet-joods Antwerpen ten aanzien van de joodse gemeenschap. Zijn doelstelling was niet om een geschiedenis van de joodse gemeenschap in Antwerpen te schrijven. In ons onderzoek vertrekken we daarentegen ‘van binnenuit’, vanuit de ervaringen van joden in Antwerpen. De vragen die we ons hierbij stellen, komen alle op éénzelfde kernidee terug : hoe uitte joodse identiteit, joods-zijn zich in het onmiddellijk naoorlogse Antwerpen?
Tijdens het interbellum was de joodse bevolking in Antwerpen sterk gegroeid. Antwerpen telde de grootste joodse gemeenschap in België, gevolgd door Brussel. Talrijke migranten uit Oost-Europa en Duitsland zochten in de havenstad hun toevlucht, vaak in de hoop om van daaruit verder te kunnen migreren naar Amerika. Globaal gezien was het merendeel van de Antwerpse joden uit Nederland en Galicië afkomstig. In de metropool kwam een bloeiend joods cultureel en politiek leven op gang, met een sterk zionistisch accent. Wat het zionisme betrof, had België een voortrekkersrol in West-Europa en Antwerpen was daarvan duidelijk de speerpunt. Mizrachi, de religieuze zionisten, en Poale Zion, de socialistische zionisten, waren in Antwerpen sterk vertegenwoordigd. Verder waren er een goed uitgebouwde afdeling van de othodoxe Agudath Israel en een sterke linkse, door de communisten beïnvloede beweging. De Agudath Israel was toen nog uitgesproken anti-zionistisch. Ze meende dat de joodse staat enkel door de Messias kon worden ingesteld. Alhoewel de Agudath Israel sterk stond en Antwerpen ook enkele chassidische groepen kende, zoals de Belzer en Satmar, waren, in tegenstelling tot nu, de streng orthodoxe joden nog niet zo dominant aanwezig. Karakteristiek voor de joodse gemeenschap van toen was haar rol in de diamantsector1.
Toen de Duitse bezetter Antwerpen verliet, was de metropool ‘Judenrein’. Officieel was er geen joods leven meer in de stad. De joodse verenigingen waren op Duits bevel ontbonden en de gebedshuizen waren gesloten. Van 13.779 in maart 1942 in Antwerpen door de Vereeniging van Joden in België / Association des Juifs en Belgique – een door de Duitsers opgerichte organisatie – geregistreerde joden werden er 9.009 vanuit de Mechelse Dossinkazerne op transport naar Auschwitz gezet. 65 % werd dus het slachtoffer van de Endlösung. Als we kijken naar de andere steden in België met een (relatief) grote joodse bevolking, stellen we vast dat uit Groot-Luik, Groot-Brussel en Groot-Charleroi res pectievelijk 35 %, 37 % en 38 % van de door de Vereeniging van Joden in België geregis treerde joden weggevoerd werden. Verhoudingsgewijs werd de Antwerpse joodse bevolking dus bijzonder zwaar getroffen.2
De joodse bevolking in België liet zich echter niet als schapen naar de slachtbank leiden. Omstreeks juli 1942 besloten enkele joden van ‘extreem-linkse’ signatuur een hulpcomité op te richten. Van meet af aan opteerde men voor een pluriform karakter en er werden zowel joden als niet-joden bij betrokken. Het comité werd geïncorporeerd in het Onafhankelijkheidsfront (OF) en ging in de eerste helft van september 1942 definitief van start. De officiële naam was Joodsch Verdedigingscomiteit (JVC) / Comité de Défense des Juifs (CDJ). Het JVC was het best georganiseerd in Brussel en Charleroi. In Antwerpen zou het slechts laat van de grond komen. Pas einde 1943 was er werkelijk sprake van een aparte Antwerpse JVC-afdeling. De kern werd gevormd door drie joodse verzetsgroepen die reeds voordien in Antwerpen actief waren, respectievelijk onder leiding van Abraham Manaster, Josef Sterngold en Leopold Flam. De benaming van het Antwerpse JVC evolueerde naar Comité ter Verdediging van de Joden en werd na de bevrijding Comité ter Verdediging van de Joodsche Belangen (CVJB).
Op 4 september 1944 bevrijdden de geallieerde legers Antwerpen. De periode onmiddellijk erna was uiterst chaotisch. Antwerpen werd het slachtoffer van massale Duitse bombardementen. Van 13 oktober 1944 tot 29 maart 1945 lag de stad haast dagelijks onder vuur. De V-bommen maakten duizenden slachtoffers3 en zorgden voor zware materiële schade. Ongeveer 20.000 huizen werden volledig vernield, of dermate beschadigd dat ze onbewoonbaar waren. Nog eens 40.000 huizen liepen lichtere schade op. Daarnaast bleef er een tekort aan voedsel4. Het dagelijks rantsoen bedroeg nog geen 1.500 calorieën, terwijl de bevolking reeds 4 jaar onvoldoende te eten had gehad. De geallieerden trachtten zo veel mogelijk hulp te bieden, mede uit bezorgdheid dat het voedseltekort vijandige gevoelens zou opwekken tegen zowel de Belgische regering als de Verenigde Staten en de geallieerde legers in het algemeen5.
In heel deze chaos kwamen joden terug naar België. De Raad van Joodse Verenigingen in België / Conseil des Associations juives de Belgique schatte dat er bij de bevrijding ongeveer 18.000 joden in België waren6. Een rapport van 10 november 19447 maakt gewag van 19 à 21.000 joden, waaronder ongeveer 8.000 van Poolse nationaliteit, 6.000 van Duitse of Oostenrijkse nationaliteit, 2 à 3.000 van Belgische nationaliteit en 3 à 4.000 van een andere nationaliteit of statenloos. Eind 1945 waren er circa 30.000 joden in België. Ongeveer 8.000 joden waren uit Frankrijk, Zwitserland of Engeland gerepatrieerd, 1.823 kwamen terug uit de kampen en 2.300 anderen waren ‘displaced persons’, kampoverlevenden die nooit voordien in België hadden gewoond. De resterende 18.000 hadden clandestien de oorlog overleefd in België. In het totaal vormde de joodse gemeenschap nog geen half procent van de totale bevolking van België8.
In Antwerpen zelf waren enkele maanden na de bevrijding ongeveer 1.200 joden. Dat aantal steeg in de loop van 1945 tot een 2.000-tal. Zoals gezegd telde Antwerpen vóór de oorlog de grootste joodse gemeenschap in België. Nu kwam Brussel op de eerste plaats, met ongeveer 12.000 joden. Deze verschuiving had veel te maken met de gebeurtenissen tijdens de bezetting. Antwerpen kende zoals vermeld een veel hoger deportatiecijfer dan Brussel. Hier grepen al in augustus 1942 jodenrazzia’s plaats en waren in juni van dat jaar de eerste konvooien met ‘Atlantikwall-joden’9 vertrokken. Mede daardoor besliste een groot aantal Antwerpse joden een onderduikadres buiten Antwerpen te zoeken, hoofdzakelijk in Brussel en Wallonië. Veel voormalige Antwerpse joden bleven ook na de bevrijding in de hoofdstad wonen, sommigen tijdelijk, anderen permanent. Ook de nieuwkomers kozen in het eerste jaar na de bevrijding eerder voor Brussel dan voor het door bombardementen geteisterde Antwerpen.
In de onmiddellijke naoorlog werd Brussel dé spil van de joodse sociale hulp. Enerzijds kon er, net zoals in Antwerpen, worden voortgebouwd op de structuur van het joods verzet, het Joodsch Verdedigingscomiteit, waaruit op 11 oktober 1944 de joodse sociale hulporganisatie Aide aux Israélites victimes de la Guerre (AIVG) zou ontstaan10. Ander-zijds waren in Brussel, in tegenstelling tot Antwerpen, gedurende de hele oorlog joodse organisaties blijven functioneren. Bij de bevrijding waren in Brussel de structuren van de Vereeniging van Joden in België / Association des Juifs en Belgique nog aanwezig. Ook de synagoge was nog open en er woonden nog ongeveer 4.000 joden legaal in de stad. Daarnaast centraliseerden internationale joodse hulporganisaties hun hulp in de hoofdstad en werden ook de repatrianten uit de kampen naar Brussel gebracht. Degenen die als ondergedokenen de oorlog haddden overleefd, werden er opgevangen door het Oeuvre centrale israélite de Secours (OCIS).
In Brussel kon men bij de bevrijding dus verderwerken binnen de bestaande en nog steeds actieve structuren. In Antwerpen daarentegen moest men werkelijk vanaf nul beginnen. Dat neemt niet weg dat er ook in Antwerpen al snel joden actief waren. Vooreerst was er een kern van ondergedoken joden die nu uit hun schuilplaatsen tevoorschijn konden komen. Daarnaast kon het Comité ter Verdediging van de Joodsche Belangen (CVJB), zoals vermeld de Antwerpse afdeling van het Joodsch Verdedigings comiteit (JVC), nu openlijk op het voorplan treden11. Onmiddellijk trachtte het een centraal verzamelpunt en opvangcentrum op te richten12.
De situatie van de joden was schrijnend. In Antwerpen – maar ook in Brussel – waren er veel te weinig middelen en mensen om de zwaar getekende joodse teruggekeerden en de nieuwe golf van vluchtelingen op te vangen. Het was moeilijk om voor ieder van hen in de materiële basisbehoeften – onderdak, voedsel en kleding – te voorzien. Bovendien waren deze slachtoffers psychisch totaal in de war : onzekerheid over het lot van familie en vrienden, de trauma’s van de kampen en het onderduiken, schuldge voelens over het overleven. Hier was veel meer nodig dan eten en drinken. Getuigen die België tijdens het bevrijdingsjaar bezochten, beschreven deerniswekkende toe standen.
De afwikkeling van alle praktische problemen tijdens de eerste maanden na de terug-keer hadden op het eerste gezicht niets te maken met de opbouw van joods leven in Antwerpen, maar dat is slechts schijn. Door de Duitse uitzonderingsmaatregelen tijdens de bezetting waren de teruggekomen joden ook na de bevrijding genood zaakt om zich als jood kenbaar te maken en oplossingen te zoeken voor de gevolgen van de Duitse politiek. Dat was zowel het geval voor wie voor een bewust joods leven koos als voor diegenen die zich na de oorlog niet als joods affirmeerden. Toch zien we dat in deze chaotische periode ook werkelijk joods leven gereorganiseerd werd, zowel op sociaal als religieus vlak. Vele praktische ad hoc beslissingen van het eerste naoorlogse jaar hadden invloed op de verdere uitbouw van joods leven in Antwerpen.
Eerst geven we een schets van de toestand van de teruggekeerde slachtoffers, de praktische problemen waar ze voor stonden en – heel kort – hun economische (re-)integratie. Vervolgens gaan we in op bewuste uitingen van joods-zijn en de heropbouw van joods leven in Antwerpen : de joodse sociale opvang, de joodse gemeente, het verenigingsleven, de kinderkwestie en het onderwijs. Wijzen wij er eveneens op dat de chaos en problemen in de naoorlogse periode even reëel waren in de buurlanden Nederland en Frankrijk. Ook de interne reorganisatie van het joodse leven kende er de niet vanzelfsprekende centraliserende tendens waarover we het verder zullen hebben. Het belang van de ‘generatie van de toekomst’, van de kinderen, werd in beide buurlanden eveneens heel sterk aangevoeld. Vooral in Nederland is over de joodse terugkeer reeds veel onderzoek verricht. Daaruit blijkt enerzijds dat het trauma over de ontvangst en behandeling door de Nederlandse overheid, die een al te groot formalisme verweten werd, heel groot was en anderzijds dat het antisemitisme ook na de bevrijding nog springlevend was13. In het nu volgende komen we af en toe nog eens op Frankrijk en Nederland terug.
Onder de joden die naar Antwerpen (terug-)kwamen, kunnen we drie groepen onderscheiden. Een eerste groep waren diegenen die de oorlog in de clandestiniteit in België overleefd hadden. Na de bevrijding kwamen ze uit hun schuilplaatsen tevoorschijn. Een tweede groep waren de overlevenden van de kampen die vanaf april 1945 arriveerden. Een derde groep betrof joden die terugkeerden uit hun buitenlandse toe vluchtsoorden, zoals de Verenigde Staten, Cuba, Groot-Brittannië en Zwitserland. Hun terugkeer was heel heterogeen en bijgevolg is het moeilijk deze laatste groep in kaart te brengen.
In Antwerpen hadden de joodse ondergedokenen tot op het laatste ogenblik gevaar gelopen, mede door het virulent antisemitisme onder de lokale collaborateurs. Zo getuigde na de bevrijding Simon B. over de arrestatie van zijn bejaarde ouders op 31 augustus 194414. Zij werden door vier Vlaamse SS’ers, een lid van de VNV-militie de Zwarte Brigade en een Duitser weggehaald en naar het hoofdkwartier van de SS-Vlaanderen in de Quellinstraat 37 gevoerd. Op 3 september, na drie dagen zonder eten te zijn opgesloten, werden zij naar de Kruisschans gebracht. De vader werd er doodgeschoten, de moeder zwaar gewond. Eén dag later werd Antwerpen bevrijd.
Ook onder het leger van de geallieerden bevonden zich Antwerpse joden. De Antwerpse socialistische krant Volksgazet schetste op 7 september 1944 een tragisch relaas onder de titel : “Een Belgisch Soldaat komt thuis – Hij vindt zijne joodsche ouders niet”. De soldaat in kwestie was onmiddellijk naar het huis van zijn ouders gesneld : “Vier jaar lang had hij in zijn verbeelding de huiskamer gezien, de keuken, zijn slaapkamer. Toen hij voor de woonst verscheen, was zij gesloten. Op zijn bellen kwam niemand openen. Buren snelden buiten en herkenden hem. Hun begroeting was hartelijk, maar hun gelaat ernstig : zij moesten hem mededeelen dat zijn ouders waren weggevoerd, dat de meubelen waren weggehaald. Een soldaat kwam thuis. Zal hij zijn ouders weerzien?”15.
Na de bevrijding werden de joodse teruggekeerden dus opgevangen door het Comité ter Verdediging van de Joodsche Belangen (CVJB). Tot de CVJB-leden van het eerste uur behoorden twee boegbeelden van het joods verzet in Antwerpen, Abraham Manaster en Josef Sterngold, evenals de Antwerpse voorvechter van de Poale Zion, Chaïm Zajdmann. Andere leden waren M. Schwerner, J. Turksma (secretaris), Kesselmann en de gewezen socialistische oorlogsschepen Adolf Molter, zelf van niet-joodse afkomst. Schwerner werd de eerste voorzitter. Aangezien hij reeds op gevorderde leeftijd was, was het in feite de vice-voorzitter, Sterngold, die de algemene leiding waarnam. De CVJB-ploeg werd versterkt met de voorzitter van Machsike-Hadass Siegfried Ratzersdorfer, de geneesheer Georges Brandes, de zionistische militant Josua Horowitz, W. Steinfeld, Spingarn, Konarski, Wiederkehr, en Seifter16.
Reeds op 12 september 1944 liet het CVJB volgende mededeling in de Volksgazet publiceren : “Aan de Joodsche Bevolking! Na vele maanden van de brutaalste vervolgingen, waarbij het bruine en zwarte gespuis alles in het werk zette om ons moreel en lichamelijk te vernietigen, kunnen we nu eindelijk ons bestaan zelf ‘verraden’. Het comité dat tot nu toe in het geheim met u in kontakt was, zal voorloopig voort blijven bestaan. De sociale hulp die u tot nu toe is verleend geworden, blijven we u uitdeelen”17. Het CVJB informeerde onmiddellijk naar een beschikbaar gebouw voor de inrichting van een opvangscentrum. De gebouwen van de vooroorlogse joodse weldadigheidsorganisatie Centraal Beheer voor Joodsche Weldadigheid en Maatschappelijk Hulpbetoon (De Centrale) waren voorlopig niet beschikbaar, omdat zij ingenomen waren door de geallieerden. Een onderkomen werd gevonden in het schoolgebouw van de Tachkemoni in de Lange Leemstraat. Het CVJB bracht er een economaat, een dienst statistiek, een keuken, een juridische afdeling en een administratieve afdeling onder. Tevens werd er voor medische hulp gezorgd.
Nog voor einde 1944 kwam de bekende Antwerpse diamantair Romi Goldmuntz naar Antwerpen om er de situatie te peilen. Een verslag over zijn indrukken werd door het Belgian Jewish Committee in Groot-Brittannië aan het Belgian Jewish Representative Committee in de Verenigde Staten gestuurd : “On his arrival he immediately got in touch with the Jewish Defense Committee there; the Antwerp Committee adress is : 313, Lange Leemstraat, where the Jewish School used to be [de Tachkemoni], and a large number of Jews are glad to sleep on the straw provided for that purpose there. […] The members of the Antwerp Committee are not known to him personally. They are working hard and well and he is very satisfied with this organization. It is heartbreaking to see our friends there and one can still see the fear in their faces after years of hiding and hardship. They all look old and decrepit and are completely demoralized; middle-aged women look like old women of 80; in fact they are ‘levende leiken’ [sic]”18.
Zowel het Belgian Jewish Committee (BJC) als het Belgian Jewish Representative Committee (BJRC) verenigden uit België afkomstige joden in hun ballingsoord. Het BJC was tijdens de oorlog in Londen opgericht en had onder andere de Antwerpse diamantairs Herman Schamisso en Romi Goldmuntz als leden19. Het BJRC ontstond in New York en stond onder leiding van de advocaat Leon Kubowitzki, gewezen Antwerpenaar, socialist, zionist en vriend van de Antwerpse burgemeester Camille Huysmans. Antwer pen was in het comité bijzonder sterk vertegenwoordigd, met in 1942 17 van de 26 leden. Het betrof bekende namen uit het Antwerps joods establishment, waaronder verscheidene prominente zionisten en vertegenwoordigers van de orthodoxe Shomre Hadass20.
Het BJRC was lid van het World Jewish Congress (WJC), in 1936 te Genève opgericht als een internationale overkoepelende organisatie met als doel wereldwijd de joodse belangen te behartigen. Het WJC was op zijn beurt een opvolger van het Comité des Délégations juives, gesticht in 1919 tijdens de vredesconferentie in Versaille. De concrete aanleiding voor het ontstaan van het WJC was de jodenvervolging in nazi- Duitsland. Eén van de centrale figuren was toen reeds Leon Kubowitzki. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verhuisde de executieve van het WJC van Europa naar de Verenigde Staten (New York). Tijdens de oorlog zorgde het WJC voor hulp- en reddingsacties. Veel aandacht werd besteed aan de wettelijke en juridische problemen waarmee joden in diverse landen werden geconfronteerd. Reeds tijdens de oorlog was het WJC informatie aan het inzamelen en contacten aan het leggen met de verschillende regeringen. Na de oorlog spitste het WJC zijn actie onder meer toe op de vervolging van nazi-oorlogs-misdadigers, de Wiedergutmachung en de verdediging van de rechten van minderheden. Het WJC werd nu ook in België actief21. Dat hoeft niet te verbazen, aangezien Kubowitzki, als secretaris-generaal van het WJC en voorzitter van het Belgian Jewish Representative Committee, ideaal geplaatst was om de Belgische problematiek op de agenda te zetten 22.
Via de ambassadeur van België in New York trachtte Leon Kubowitzki in oktober 1944 de Belgische socialistische minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak te te overtuigen van de nood aan speciale maatregelen voor de joodse slachtoffers: “Nous savons bien que le Gouvernement est décidé à accorder à tous les habitants du pays un traitement égal et équitable. Vous devez cependant comprendre, Monsieur l’Ambassadeur, que les juifs, que la libération du pays vient de rendre à la vie normale, ont traversé deux années de privations indicibles. Ils ont été dépouillés de tout, même de leurs vêtements et de leur linge, ils ont été privés d’air et de lumière, leur alimentation était hasardeuse et insuffisante. Ils ont besoin de soins particuliers pour survivre”23. De joodse gemeenschap van België stond echter te zwak, waardoor politici weinig of geen rekening met haar hielden. Nog in november 1946 kloeg de Raad van Joodse Verenigingen in België / Conseil des Associations juives de Belgique erover dat de Belgische wetgever weinig geneigd was om na de bevrijding aanpassingen aan te brengen in het juridisch systeem24.
Veerle Vanden Daelen, Het Leven moet doorgaan. De Joden in Antwerpen na de bevrijding, 1944-1945., Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis – nr 13-14 – 2004. Lees de PDF-versie