Op 23 februari 1944 worden 29 Joodse gedetineerden vanuit de Dossinkazerne overgebracht naar het interneringscentrum Vittel in Frankrijk. Deze uitzonderlijke behandeling is het gevolg van diplomatie en is voorbehouden aan Joden met nationaliteiten die van nut kunnen zijn voor de Duitsers. De politieke belangen van het Reich zorgen ervoor dat deze Joden worden gezien als ruilmiddel om Duitse gevangenen vrij te krijgen of om deviezen te ontvangen. Joden met specifieke nationaliteiten zijn daarom vrijgesteld van de Endlösung en de deportatie naar concentratiekampen.
Dit overzicht toont de nationaliteit van de 29 Joodse gedetineerden die van Mechelen naar Vittel worden gebracht :
Nom | Prénom | Date de naissance | Lieu de naissance | Nationalité |
---|---|---|---|---|
SCHENKER | Mildred | 26/02/1916 | New York | Américaine |
JACOBSON | Bernard | 25/03/1928 | Hamburg | Anglaise |
JACOBSON | Hanna | 19/10/1926 | Hamburg | Anglaise |
JACOBSON | Manfred | 02/12/1937 | Antwerpen | Anglaise |
LITTMANN | Ida | 20/11/1899 | Hamburg | Anglaise |
CHENDELES | Chana | 13/11/1896 | Blaszki | Bolivienne |
WAKSMAN | Esther | 06/07/1929 | Antwerpen | Bolivienne |
WAKSMAN | Mirjam | 04/06/1924 | Breslau | Bolivienne |
WAKSMAN | Sylvia | 19/05/1931 | Antwerpen | Bolivienne |
CATS | Jeanne-Denise | 04/12/1921 | San Paolo | Brésilienne |
GOLDSTEIN | Lucien | 12/02/1892 | Anderlecht | Brésilienne |
GOLDSTEIN | Lucienne | 30/11/1923 | Ourinhos | Brésilienne |
JARKOWSKY | Isaac | 14/07/1926 | La Havane | Cubaine |
AGOUSTARI | Dona | 25/07/1901 | Salonique | Égyptienne |
BEHAR | Gilda | ??/??/1923 | Le Caire | Égyptienne |
BEHAR | Henri Moïse | 17/02/1887 | Salonique | Égyptienne |
BEHAR | Jacques | ??/??/1925 | Le Caire | Égyptienne |
BEHAR | Victor | ??/??/1921 | Le Caire | Égyptienne |
REVAH | Etty | 22/11/1925 | Mons | Égyptienne |
REVAH | Jacques | 05/05/1894 | Salonique | Égyptienne |
SAHMER | Irma | 02/10/1908 | Schöneberg | Hondurienne |
SOLOMON | Abraham | 08/07/1924 | Den Haag | Iranienne |
SOLOMON | Alex Sender | 08/08/1895 | Teheran | Iranienne |
SOLOMON | Haya | 05/06/1923 | Den Haag | Iranienne |
WOLF | Ruchel | 14/04/1900 | Wisnicz | Iranienne |
WEINGARTEN | Zlata-Jeanne | 02/04/1899 | Lodz | Mexicaine |
ADLER | Anna-Rosa | 25/05/1941 | Ostende | Palestinienne |
ADLER | Siméon | 20/10/1904 | Sosnowice | Palestinienne |
GINSBURGS | Sofije | 09/01/1903 | Riga/Kazan | Palestinienne |
Dit eerste bijzondere transport van Mechelen naar Vittel wordt aangeduid met de letter « E » (Entscheidung). Die verwijzing betekent dat de achtergrond van deze Joden is onderzocht en dat over hun lot is beslist.
Archiefonderzoek over deze 29 personen toont dat sommigen van hen effectief geboren zijn in het land waarvan zij de nationaliteit bezaten, of er lang hebben gewoond. De anderen daarentegen hebben hun paspoorten semilegaal van diplomaten gekregen, vaak na aankoop. Desalniettemin hebben deze documenten heel wat mensen gered van de genocidale deportatie.
De reis naar Vittel mag niet gelijkgesteld worden aan deportatie. Het woord “overbrenging” dekt de lading beter. Deze 29 gedetineerden uit Mechelen zijn naar een interneringscentrum gevoerd dat niets gemeen heeft met interneringskampen zoals Gurs, Saint-Cyprien, Rivesaltes of Pithiviers.
Het kamp in Vittel wordt in april 1941 door de bezetter ingericht. Er komt een drie meter hoge muur van prikkeldraad om de hotels en het park met thermale baden in deze toeristische stad heen. De ingang wordt goed bewaakt door een detachement gewapende Duitse soldaten. Dag en nacht surveilleren ze de weg die om het afgeschermde kamp heen loopt. Commandant Otto Landhauser, een Oostenrijkse artillerieofficier, heeft de leiding over de manschappen. Dit zijn vooral gewonde of gevechtsonbekwame Duitsers.
Op 1 mei 1941 opent het kamp Vittel. Canadese en Britse bejaarden, religieuzen, kinderen en vrouwen worden er als eerste opgesloten. In de loop van 1942 komen ook Amerikaanse burgers in Vittel toe. In januari en mei 1943 komen twee groepen Joden aan uit het getto van Warschau. Zij bezitten allemaal buitenlandse paspoorten. Deze mensen die met minstens 300 zijn en radeloos, hebben alles geprobeerd om papieren te krijgen van Latijns-Amerikaanse of Zwitserse consuls.
Vittel is een uitzonderlijk kamp. Het doel ervan is aanvankelijk om enkel Britse en Canadese burgers te herbergen. Inwoners van andere landen worden hieraan toegevoegd wanneer hun moederland zich in de oorlog aan de zijde van de geallieerden schaart. De Britse en Amerikaanse geïnterneerde burgers moeten als pasmunt dienen voor inwoners van het Reich vastgehouden door de geallieerden of bij het verkrijgen van deviezen. Dit beleid is echter een mislukking. Zelden vinden er uitwisselingen plaats.
Naast de uitwisselingen dient Vittel ook als uithangbord. Zo tonen de Duitsers dat zij de internationale conventies en de regels betreffende het vasthouden van burgers respecteren.
Zoals blijkt uit dit plan worden Joden vooral ondergebracht in de vier hotels aan de rand van het kamp, waar ze relatief gezien afgesneden leven van de niet-Joodse geïnterneerden:
Het leven van de geïnterneerden in Vittel is vrij comfortabel, zelfs al zijn de geïnterneerden gevangenen. Zij verrichten geen dwangarbeid en leiden geen grote tekorten. De keuken voerziet soep, aardappelen, varkensvlees en Duitse charcuterie. Regelmatig wordt vers brood geleverd.
Zowel de Joodse als niet-Joodse gedetineerden ontvangen pakjes van het Rode Kruis. Ruilhandel met de omwonenden verbetert de voedselbevoorrading nog meer. Er is voldoende te eten voor iedereen, de honger heerst niet in het kamp. De geïnterneerden mogen de hotels verlaten, in het park wandelen, en eten kopen als ze de financiële middelen hebben en op voorwaarde dat ze voor een bepaald uur terug zijn in het kamp.
Ook de sanitaire voorzieningen zijn voldoende. De hotels waar de gedetineerden verblijven hebben voldoende toiletten en badkamers of douches zodat het mogelijk is zich te wassen en verzorgen. Er zijn geen epidemieën of ongedierte. Het kamp is uitgerust met een hospitaal en zelfs een materniteit. Het niveau van medische zorg is meer dan acceptabel dankzij toegewijde artsen. De dodentol is extreem laag, nauwelijks hoger dan het dodentol onder de gewone bevolking tijdens de oorlog buiten de kampen. Van de 29 personen die van Mechelen naar Vittel worden overgebracht, overlijden er slechts twee: Lucien Goldstein (52 jaar) en zijn dochter Lucienne (20 jaar). Jammer genoeg zijn de omstandigheden van hun dood ons niet bekend. Ook hun gezichten niet… Tot vandaag vonden we hun portretten niet terug. Deze lage dodentol van het E-transport hangt nauw samen met de meer menswaardige omstandigheden van gevangenschap.
Het dagelijks leven in Vittel bruist. Er worden schoolklassen ingericht voor de kinderen. Geïnterneerden kunnen muziek- of tekenles volgen. Er is een bibliotheek, een bioscoop, sportterreinen en speelvelden. Optredens en theatervoorstellingen worden georganiseerd. Er is een druk cultureel leven. Alle gedetineerden proberen een wereld te creëren die lijkt op deze waarvan ze zijn afgesneden.
De Joden worden niet slecht behandeld zoals wel het geval is in de kampen en vooral de getto’s. Wel drukt de dreiging van de deportatie op hen, en dan vooral in het geval van de Poolse Joden die via semilegale weg paspoorten hebben ontvangen. Op 18 december 1943 – meer dan twee maanden voordat het eerste E-transport uit Mechelen aankomst – onderzoekt een commissie van het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken de identiteitsdocumenten, paspoorten en verdachte visa van de gedetineerden in Vittel. Hun eigenaars, vooral Poolse Joden overgekomen uit het getto, worden van de andere geïnterneerden gescheiden. Op 18 april 1944 en 16 mei 1944 worden twee groepen van respectievelijk 169 en 52 Joden naar Drancy gestuurd van waaruit ze naar Auschwitz-Birkenau worden gedeporteerd.
Geen enkele van de Joden die op 23 februari 1944 van Mechelen naar Vittel is gevoerd, bevindt zich aan boord van deze transporten naar Drancy. Ze ontsnappen mogelijk aan de deportatie dankzij onderhandelingen tussen de Belgische overheid en Zuid-Amerikaanse landen en Haïti. Het is evenwel ook mogelijk dat de transportlijsten Vittel-Drancy-Auschwitz-Birkenau al werden opgesteld voor de aankomst van het groepje uit België.
Alle personen uit Mechelen blijven in Vittel tot hun bevrijding in september 1944.
Een van de gerepatrieerden van Vittel vertelt over de bevrijding met een zekere bitterheid. Zeker, ze is weer vrij, maar wat moet ze doen? Waarheen moet ze gaan? Wie zal ze aantreffen bij haar terugkeer? Ze vreest ook om gedurende een tijdje het comfort dat ze in Vittel genoot te moeten missen. Zoals ze het herhaaldelijk onderstreept in haar getuigenis: ze heeft geen honger gehad, de omstandigheden van haar internering waren niet hard. Terwijl ze na de bevrijding moeilijke tijden tegemoet gaat.