Boris en zijn moeder, Luba Lasowski, worden in de nacht van 28 op 29 augustus tijdens een grote razzia in Antwerpen opgepakt in hun woning aan de Montensstraat 64. Zijn banden met de Jodenvereniging kunnen hem niet meer redden.
Salomon Averbruch en zijn vrouw Luba Lasowski migreren in 1911 vanuit Rusland naar België. In 1913 wordt in Antwerpen hun oudste zoontje geboren. Ze noemen hem Simon. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vecht vader Salomon vrijwillig mee in het Belgische leger. Hij maakte deel uit van het 6e linieregiment dat onder leiding staat van Baron Emile Dossin de Saint-Georges. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog zal een Mechelse kazerne naar deze generaal worden genoemd. Salomon Averbruch ontvangt acht medailles voor zijn moed, maar raakt gewond en is voor het leven verminkt. Engeland staat hem toe zich samen met vrouw en kind in Londen te vestigen, waar Boris geboren wordt op 14 augustus 1917.
In 1919 keert het gezin naar België terug. Ze vestigen zich eerst in Brussel, maar verhuizen vaak: naar Oostende waar dochtertje Lea in 1924 geboren wordt, naar Jemelle en Rochfort, en dan eind 1932 naar Borgerhout. Salomon verdient de kost als marktkramer. Door zijn verwondingen is hij invalide. Het gezin heeft het moeilijk om het hoofd boven water te houden. Simon wordt hotelbediende, Boris leraar, Lea studeert. Ondanks herhaaldelijke pogingen om de Belgische nationaliteit te bekomen op basis van Salomons verleden als soldaat blijven de Averbruchs voor de Belgische staat Russische vluchtelingen.
In mei 1940 valt Nazi-Duitsland België binnen. Wanneer vanaf eind 1941 Joodse kinderen van niet-Joodse scholen worden weggestuurd, accepteert Boris een baan als leraar op een Joods atheneum in Antwerpen dat wordt uitgebaat door de Jodenvereniging in België. Rond Pesach 1942 schrijft Boris samen met enkele andere leraren een protestbrief aan de Jodenvereniging. Het onderwijs is van te slechte kwaliteit. Er moet ingegrepen worden. Het protest haalt helaas weinig uit.
Eind augustus 1942 ontvangen de vijf gezinsleden Averbruch een Arbeitseinsatzbefehl, een oproep tot dwangarbeid. Die van Boris en zijn moeder worden ingetrokken vanwege Boris’ baan. Op 25 augustus 1942 meldt vader Salomon zich echter met zijn oudste zoon Simon en zijn dochter Lea in de Dossinkazerne. Ze worden geregistreerd op de deportatielijst van Transport VI. Boris schrijft op 26 augustus 1942 aan zijn goede vriendin Odette Damoiseau in Brussel:
“Mon père, mon frère, ma sœur sont partis hier à Malines. Je ne peux pas rentrer à la maison car tout me rappelle leur chère présence. Nous étions si unis. […] C’est inhumain, cruel, bestiale. Qui sait si je les renverrai encore?”
Boris probeert bij zijn werkgever, de Jodenvereniging, uitstel voor hun deportatie te bekomen, maar voorzitter Nico Workum wijst zijn vraag koudweg af. In zijn brieven aan Odette drukt Boris zich bitter uit over zijn collega’s van de Jodenvereniging. Hij contacteert advocaten, hooggeplaatste medewerkers van de spoorwegen, oud-strijders, leden van de adel… Tevergeefs. Op 29 augustus 1942 worden oud-strijder Salomon en zijn in België geboren kinderen Simon en Lea naar Auschwitz-Birkenau gevoerd. Geen van hen overleeft.
Boris en zijn moeder worden slechts enkele dagen ontzien. In de nacht van 28 op 29 augustus 1942 organiseren de Nazi’s een tweede grote razzia in Antwerpen. Boris en Luba Lasowski worden opgepakt in hun woning aan Montensstraat 64. Zijn banden met de Jodenvereniging kunnen Boris niet meer redden. Snel krabbelt hij op een postkaart aan Odette:
Il est 5 heures du matin.
On est venu nous chercher hors des lits.
Je ne sais pour où ni quoi.
Adieu
Boris
Iemand post de kaart. Misschien een van de Antwerpse agenten die Boris van zijn bed lichten en meenemen naar het commissariaat? Van daaruit gaan hij en Luba naar een buurtschool, waar meer dan 200 Joden zijn samengebracht. Vrachtwagens voeren hen naar de Dossinkazerne. Boris en Luba worden in de kazerne geregistreerd op de deportatielijst van transport VII. Op 1 september 1942 worden ze naar Auschwitz-Birkenau gevoerd. Boris werpt een brief voor Odette uit de trein. Hij schrijft dat ze op weg zijn naar het oosten, waarschijnlijk naar Silezië, via Duitsland:
“Chère Odette, je suis très triste de ce qui est arrivé. Je pouvais m’échapper plusieurs fois, mais je ne voulais pas de peur qu’on prenne […] des mesures contre ma mère. »
Waarschijnlijk wordt Boris in Kosel uit de trein gehaald en naar een werkkamp in de omgeving van Auschwitz-Birkenau gestuurd. Hij noch zijn moeder overleven de deportatie.
In 1995 bestaat Kazerne Dossin nog niet. Ook het project Geef ze een Gezicht is nog niet van start gegaan. Op 15 februari 1995 komt een pakketje aan bij het team dat werkt aan het ontwerp voor het Joods Museum van Deportatie en Verzet. In het pakket zitten vijf brieven van Boris Averbruch aan Odette Damoiseau. Tot vandaag is de precieze aard van hun relatie ons onbekend. En toch…
Het postkaartje dat Boris op 28 augustus 1942 schreef enkele minuten nadat de politie zijn huis binnen was gevallen, zal 16 jaar lang deel uitmaken van de permanente tentoonstelling van het Joods Museum van Deportatie en Verzet. Een foto van Boris vonden we echter niet. Tot 2018. Totdat, door puur toeval, we bij het FelixArchief in Antwerpen stootten op identiteitspapieren van Boris’ moeder, Luba. Als door een duizendste wonder bevatte het dossiertje ook de foto’s van zijn vader Salomon, zijn broer Simon en … Boris zelf. Dankzij de toewijding van heel wat mensen konden we Boris een gezicht geven. Zijn volledige familie kwam om, maar zijn verhaal zal nooit vergeten worden.