De afscheidsbrief van Lotte Stein

In het archief van Lotte Stein troffen wij een schriftje aan, een “Abschiedsbrief” betreffende een lotgenote: mevrouw Elsa Elias, weduwe van Eugen Brill.

Elsa Elias en Eugen Brill, bij hun aankomst in België, eind 1937 ​Bron: ARA-Vreemdelingenpolitie-Brussel

Lotte Stein (Hamburg, 20.6.1898 – Brugge, 6.10.1977) verliest tijdens de Kristallnacht, in de nacht van 9 op 10 november 1938, haar confectiezaak in Berlijn, maar kan in hetzelfde jaar vluchten naar Brussel, waar zij onderduikt. In haar Abschiedsbrief beschrijft zij het onderduiken in Brussel en de arrestatie van een lotgenote: Elsa Elias (Elbing, 28.6.1874).

Elsa Elias en haar man, Eugen Brill komen eind 1937 aan in België om zijn familie te bezoeken. Hun tijdelijk verblijf wordt permanent omwille van de tragische gebeurtenissen in het Reich. Hun verblijfsvergunningen worden meerdere keer verlengd. Opgenomen in het ziekenhuis in juni 1939 sterft Eugen daar op 9 juli.

Elsa Elias wordt in het Jodenregister van Brussel ingeschreven op 23 december 1940 maar woont vanaf 6 september 1941 in Elsene, Opperstraat 69.

In haar brief beschrijft Lotte Stein het oppakken van Elsa Elias waarbij de onvoorzichtigheid van mede lotgenoten aan bod komt, waardoor zij beschermheren in moeilijkheden brengen. Mevrouw Elias verhuist uit veiligheid herhaaldelijk, krijgt een valse identiteit, bezit platina, goud en waardepapieren die zij op verschillende plaatsen verstopt, of die zij, o.a. aan Lotte Stein in bewaring geeft. Bezittingen worden verkocht om goud of contant geld te hebben. Er blijkt een goed netwerk bij de ondergedoken Joden te bestaan. Zij komen samen, overleggen, nemen bezittingen van elkaar in bewaring en bij problemen alarmeren zij elkaar. Deze onderlinge contacten hebben evenwel als keerzijde dat bij het oppakken van één lotgenoot, er documenten gevonden worden die naar andere Joden leiden.

Op 11 januari 1943 wordt Elsa Elias opgepakt. Lotte contacteert meteen verschillende personen, waaronder ook leden van de Jodenvereniging in België, in de hoop haar vriendin nog te kunnen redden. In de woning van Elsa Elias gaat zij op zoek naar haar bezittingen, maar moet vaststellen dat heel wat papieren door de Sipo-SD zijn meegenomen.

Als alle steun door bevriende kringen niets uithaalt, spreekt zij een Belgische tussenpersoon aan die ‘naar verluidt goede kontakten met de Gestapo’ heeft. Aan deze tussenpersoon worden grote sommen geld (100 tot 125.000 Bf.) gevraagd en voorschotten (25.000 Bf.) betaald.

Maar met herhaalde lege beloften wordt zij aan het lijntje gehouden. Als de tussenpersoon verklaart dat zijn Gestapo-pion gedood is, wenst hij opnieuw geld. Lotte betaalt 15.000 Bf, maar de man toont zich niet meer, tenzij dat hij met dezelfde praktijken bij andere lotgenoten geld aftroggelt. Lotte besluit “van mevrouw Brill, niets meer gehoord”.

Elsa Brill wordt op 15 januari 1943 vanuit de Kazerne Dossin te Mechelen gedeporteerd met konvooi XIX onder het nummer 464. Op haar 68-jarige leeftijd is de kans dat ze voor dwangarbeid in Auschwitz-Birkenau wordt gekozen nihil. Op 18 januari 1943, onmiddellijk na de selectie, stuurden de SS’ers ongeveer 90% van de gedeporteerde vrouwen en meisjes naar de gaskamers van het uitroeiingscentrum Birkenau.

In het vermelde schriftje voegt Lotte Stein een lijstje toe van financiële steun aan lotgenoten, aan contactpersonen, zelfs aan het verzet. Of stuurt zij geld en pakketjes op naar ‘Malines’. Zijzelf wordt op 26 april 1944 in de Louisalaan in Brussel opgepakt, verblijft vermoedelijk vier dagen in de kelders van het Gestapogebouw, om op 1 mei 1944 in het ziekenhuis VAN AA opgenomen te worden. Na een viertal weken duikt zij opnieuw onder in Brussel om na de oorlog een nieuw leven te beginnen.

Piet Dejonghe, met dank aan : mevrouw Dr. Laurence Schram, Senior Onderzoekster