Familie Spinat

In 2017 nemen twee dochters van Doris Spinat contact op met ons documentatiecentrum. Zij schenken een indrukwekkende fotoverzameling aan Kazerne Dossin, die wij sindsdien zeer zorgvuldig bewaren. De herdenking van het vertrek van Transport XXIV is de ideale gelegenheid om het ontroerende verhaal achter deze vergeelde foto’s te delen en, via dit verhaal, de tragische geschiedenis van de familie Spinat te vertellen.

De familie Spinat-Goldstein woont in Frankfurt, maar de situatie in Duitsland wordt al snel onhoudbaar voor het Pools-Joodse gezin. Vader Pinkas Spinat probeert valse papieren te kopen om het Reich te verlaten, maar de nazi’s komen hem op het spoor. Verdacht van geldovertredingen slaagt Pinkas er samen met zijn familie in om Frankfurt te verlaten. In 1937 bereiken zij Luxemburg. In oktober datzelfde jaar onderneemt Pinkas Spinat de nodige stappen om een verblijfsvergunning in België te verkrijgen. Hij onderstreept in de aanvraag dat hij over voldoende geld beschikt om samen met zijn gezin te leven zonder afhankelijk te zijn van staatssteun en zonder een economische activiteit uit te oefenen, wat hem als vluchteling in België sowieso verboden is. In december 1937 verkrijgt het gezin een tijdelijke verblijfsvergunning.

De Spinats vestigen zich in Antwerpen op Simonsstraat 28. Ze sluiten een huurcontract af voor hun woning. Pinkas koopt meubels en investeert een deel van zijn geld in Belgische staatsobligaties en bedrijven. De kinderen gaan naar school. Toch leven ze allemaal in onzekerheid. Ieder moment kunnen ze van het Belgisch grondgebied worden verdreven.

In mei 1940, tijdens de Duitse invasie, nemen Pinkas, Sara en de kinderen deel aan de exodus. Ze slaan op de vlucht naar Frankrijk. Bij aankomst in Calais wordt hen de toegang tot het Verenigd Koninkrijk geweigerd op basis van hun Poolse paspoort. In juni 1940 keren de Spinats terug naar hun woning in Antwerpen.

Op 26 augustus 1940 arresteert de bezetter Pinkas Spinat in Bergen, België, en brengt hem over naar de gevangenis van Frankfurt in Duitsland voor verhoor. Daar zal hij opgesloten blijven tot 7 februari 1944. Die dag wordt hij naar Auschwitz gedeporteerd. Op 22 juli 1941 beschouwt het stadsbestuur van Antwerpen Pinkas als “vertrokken naar een onbekend adres” en schrapt hem uit het vreemdelingenregister.

Sara blijft alleen achter met haar vier kinderen. Het gezin gehoorzaamt de anti-Joodse verordeningen. Op 28 oktober 1940 verschijnt de eerste: de inschrijving voor joden ouder dan 15 jaar in het gemeentelijk Jodenregister is voortaan verplicht. Ook Sara Goldstein meldt zich bij het stadsbestuur. Haar kinderen staan eveneens geregistreerd op haar persoonlijke formulier.

In navolging van het besluit van secretaris-generaal van binnenlandse zaken Gerard Romsée in juli 1941 om joodse identiteitskaarten te markeren, wordt de stempel “JOOD-JUIF” op zowel de identiteitskaart als het gemeentelijk formulier van elke volwassene geplaatst. Deze documenten maken Joden herkenbaar en zijn vreselijk gevaarlijk wanneer de bezetter zijn genocidale vervolging en deportatie begint.

Op 27 mei 1942 volgt een verordening met een enorme impact: Joodse volwassenen en kinderen vanaf de leeftijd van 6 jaar moeten een gele ster op de linkerborst van hun bovenkleding dragen. In Antwerpen worden deze sterren verdeeld door de ambtenaren van de stad. Opnieuw voegen ze in een administratief gebaar een stervormige stempel in paarse inkt toe aan het inschrijvingsformulier in het Jodenregister en op de identiteitskaart.

Het Joods leven wordt steeds verder beperkt door nieuwe anti-Joodse maatregelen, slecht nieuws, administratieve rompslomp, vernederingen omwille van het dragen van het gele schandeteken. En de Belgische ambtenaren zijn ijverig. Op 16 juni 1942, wanneer Leo Spinat zijn vijftiende verjaardag viert, creëert de Belgische Vreemdelingenpolitie een dossier op zijn naam, waarin de tiener duidelijk als joods wordt geïdentificeerd.

De volgende dag haalt Leo Spinat zijn eerste identiteitskaart op bij de gemeente. Daarop staan al de stempels van zijn inschrijving in het Jodenregister, zijn identificatie als Jood en de gele ster.

In de zomer van 1942 ontvangen Frieda, Meta en Leo een oproep voor arbeid, het Arbeitseinsatzbefehl. Leo is ziek en blijft thuis. De meisjes melden zich op 27 augustus 1942 in de Dossinkazerne in Mechelen. Twee dagen later worden ze samen via transport VI naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd. Het archief van het kamp Auschwitz bewaart het laatste spoor van Frieda: op 17 september 1942, 18 dagen na haar aankomst in het kamp, stelt een SS-arts haar overlijdensakte op. Frieda Spinat is slechts 19 jaar oud geworden.

Jongere zus Meta, slechts 17 jaar oud op het moment van deportatie, overleeft ook niet. Zonder archieven die ons informatie verschaffen over haar precieze lot of de datum, plaats en omstandigheden van haar dood is Meta een van de “vermisten van de Holocaust”.

In de herfst van 1942 duiken Sara, Leo en Doris onder. Ze delen een onderduikadres met andere joodse mannen, vrouwen en kinderen. In februari 1944 worden alle joden die zich op het adres verstoppen gearresteerd. Een medewerker van het gasbedrijf die de meter komt opnemen, bemerkt de abnormaal hoge hoeveelheid gas die in dit huis wordt verbruikt en waarschuwt de autoriteiten. De gevolgen van deze verklikking zijn tragisch.

Doris, 13 jaar oud, en zeven andere kinderen op het onderduikadres worden overgebracht naar een joods weeshuis onder leiding van de Jodenvereniging in België (JVB). De volwassenen, waaronder Sara en Leo, worden naar de Dossinkazerne gevoerd en ingeschreven op Transportliste XXIV. Moeder en zoon worden in de kazerne geïdentificeerd als nummers 205 en 206. Op 4 april 1944 worden zij in goederenwagons naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd. Drie dagen later stappen de 624 gedeporteerden op de Judenrampe uit de trein en ondergaan de selectie. 269 van hen worden onmiddellijk vermoord in de gaskamers van Birkenau. Sara Goldsteins spoor gaat verloren. We weten niet wat er met haar is gebeurd na de selectie.

Leo, 16 jaar oud, wordt werkbekwaam verklaard en moet slavenarbeid verrichten in het concentratiekamp. Meer dan een jaar houdt hij het vol. Na de bevrijding van het kamp is hij echter zo vreselijk verzwakt dat hij naar een ziekenhuis in Krakau wordt overgebracht. Leo lijdt aan acute tuberculose. Hij sterft in het ziekenhuis op 31 maart 1945, in de armen van zijn vader Pinkas Spinat die via een andere weg in hetzelfde hospitaal is terechtgekomen. Pinkas, op 7 februari 1944 vanuit de gevangenis van Frankfurt naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd, is ook naar dit ziekenhuis in Krakau gebracht om te herstellen. Hij begraaft zijn zoon Leo op een begraafplaats in Krakau.

Pinkas Spinat, het enige gezinslid dat de deportatie overleefde, keert terug naar België waar hij zijn enige overlevende kind, Doris, terugvindt. Het meisje is na haar arrestatie in verschillende officiële weeshuizen geplaatst, waaronder de kindertehuizen in Wezembeek-Ophem en home “Là-Bas” in Aische-en-Refail. Geconfronteerd met het dreigende gevaar van de complete liquidatie van de gehele joodse bevolking in België in augustus 1944, worden de weeshuizen van de Jodenvereniging geëvacueerd. Doris duikt onder in Peruwelz bij de katholieke familie Goffinet.

Alvorens in 1942 onder te duiken heeft Sara Goldstein haar fotoalbum en religieuze voorwerpen toevertrouwd aan een Belgische, niet-Joodse vriendin. Deze dame heeft heel de oorlog lang alles zorgvuldig bewaard. Nadat Pinkas en Doris na de bevrijding terugkeren naar Antwerpen geeft de dame hen al hun bezittingen terug. De vrouw in kwestie runde een kleine kruidenierszaak niet ver van de woning van de familie Spinat en is Sara en de kinderen tijdens de bezetting voedsel en andere benodigdheden blijven verkopen, ondanks het gevaar en de anti-Joodse maatregelen. De vriendin van Sara heeft ook Doris in het weeshuis bezocht na de deportatie van haar moeder Sara Goldstein. Helaas is de naam van deze dappere dame onbekend. Doris neemt de meeste familiefoto’s mee naar Israël bij haar emigratie in 1949.

Wij danken haar dochters voor deze kostbare schenking, die ons vandaag in staat stelt om deze gedeporteerden en overlevenden te herdenken.