Gezin Aszmian-Szulanska

Lejb Aszmian en Doba Szulanska kregen drie kinderen: Abraham, Hersz en Lazare. Lejb overleed reeds in 1932. Abraham werd niet gedeporteerd en Hersz dook onder in Frankrijk. Doba en Lazare werden met een verschillend transport naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd. Zij overleefden de oorlog niet.

Gezin Aszmian-Szulanska
Doba Szulanska

Lejb Aszmian en Doba Szulanska werden beide geboren in Vilnius: Lejb op 15 juni 1888 en Doba op 31 augustus 1890. Ze trouwden in diezelfde stad op 5 maart 1914. Het echtpaar kreeg drie kinderen: Abraham werd geboren in 1914, Hersz in 1920 en Lazare in 1925, allemaal in Vilnius. In december 1925 kwam Lejb in België aan en ging hij wonen op Brogniezstraat 68 in Anderlecht. Zijn vrouw en drie zonen woonden op dat moment nog in Polen. Handschoenmaker Lejb verhuisde meermaals. In mei 1926 vroeg hij de toestemming om Doba, Abraham, Hersz en Lazare over te laten komen naar België. Enkele maanden later, in november 1926, arriveerde Doba met de kinderen en trokken ze in bij Lejb op Gustave Defnetstraat 18 in Sint-Gillis. Nadien verhuisde het gezin Aszmian-Szulanska opeenvolgend naar een ander adres in Sint-Gillis, Anderlecht en Brussel.

Op 27 juli 1932 werd Lejb opgenomen in het Sint-Jan-ziekenhuis in Brussel. Drie dagen later, op 30 juli 1932 overleed hij. Het pad van het gezin Aszmian-Szulanska tussen 1932 en 1936 is onduidelijk. Oudste zoon Abraham verliet het huis en trouwde met Ida Foxova. Doba woonde in 1936, samen met Hersz en Lazare op Hoogstraat 224 in Brussel. Het drietal verhuisde naar Sint-Gillis maar kwamen vrijwel meteen terug naar centrum Brussel. In juli 1938 verhuisden Doba, Hersz en Lazare naar Oostende om nadien terug te keren naar Hoogstraat 250 in Brussel.

Gezin Aszmian-Szulanska
Lazare Aszmian

In mei 1940 viel Nazi-Duitsland België binnen. Doba, Hersz en Lazare gehoorzaamden de anti-Joodse wetten van het bezettingsbestuur. Zo schreven ze zich in december 1940 in het Jodenregister van Brussel in, en later werden ze lid van de Jodenvereniging. Ook zoon Abraham schreef zich in het Jodenregister en de Jodenvereniging in, samen met zijn vrouw Ida Foxova. Abraham en Ida werden niet gedeporteerd en overleefden de oorlog.

Jongste zoon Lazare werd daarentegen in de zomer van 1942 naar Noord-Frankrijk gedeporteerd waar hij als dwangarbeider werkte voor Julius Berger, een onderaannemer van de Duitse organisatie Todt, verantwoordelijk voor de bouw van de Atlantikwall. Lazare ontsnapte of werd vrijgelaten uit het werkkamp in Frankrijk en kon naar België terugkeren. Hij werd echter opnieuw opgepakt en vervolgens in de Dossinkazerne ingeschreven op de deportatielijst van transport XXIII onder het nummer 8. Transport XXIII vertrok op 15 januari 1944 samen met een speciaal transport voor Roma vanuit de Dossinkazerne in Mechelen richting Auschwitz-Birkenau. Lazare werd vermoord.

Moeder Doba werd opgepakt in Brussel en werd ingeschreven op de lijst van transport XXV onder het nummer 375. Transport XXV vertrok op 19 mei 1944 vanuit de Dossinkazerne richting Auschwitz-Birkenau. Ook Doba overleefde de oorlog niet.

Zoon Hersz dook tijdens de oorlog onder in Frankrijk, maar keerde na de bevrijding naar België terug. Hij vestigde zich opnieuw in Brussel, maar migreerde in 1951 naar Amerika waar hij trouwde. In 1953 keerde Hersz met zijn echtgenote naar Brussel terug. Hij overleed op 17 mei 1967 in Schaarbeek.

 

Info publicatie:

ADRIAENS Ward, STEINBERG Maxime (e.a.), Mecheln-Auschwitz, 1942-1944. De vernietiging van de Joden en zigeuners van België, 4 delen (deel 1), Brussel, 2009.

Dieter Porton