Maria Rosenblum (ook Rozenblum) werd op 17 augustus 1922 geboren in de Duitse stad Oberhausen. Haar vader Jacob was een Poolse mijnwerker (geboren in 1891 in Tomaszow), haar moeder Ruchla Kiersz, (geboren in 1892 eveneens in Tomaszow) was huisvrouw. Op Kerstdag 1925 kwam het gezin Rosenblum – dan bestaande uit vader Jacob, moeder Ruchla, Maria zelf, haar oudere zussen Bella (geboren op 3 november 1910) en Bina (geboren op 12 december 1920), en haar broertje Meyer alias Elias Max (geboren op 25 augustus 1925) – aan in België. Ze vestigden zich als immigranten in Charleroi. Daar werden de jongste broer en zus van Maria geboren: Israel David op 5 juli 1926 en Anna op 11 augustus 1927. Enkele maanden na de geboorte van jongste kind Anna verhuisde het gezin naar Antwerpen. Daar woonden ze op Klapdorp 76. Vader Jacob baatte er een kruidenierswinkel uit, Maria werkte als lederbewerkster. Haar oudere zussen Bella en Bina trouwden voor de oorlog en verlieten het ouderlijke huis. Ten minste Bina vestigde zich men man en kind in de Rue Haute in Brussel.
Maria, haar ouders en haar jongere broers en zus woonden nog in Antwerpen (Leeuwerikstraat 33) toen Nazi-Duitsland op 10 mei 1940 België binnenviel. Het gezin Rosenblum werd verplicht om de anti-Joodse verordeningen te volgen. Ook Maria, haar ouders, broers en zus registreerden zich eind 1940 in het gemeentelijk Jodenregister van Antwerpen. In de zomer van 1941 werd het stempel ‘Jood-Juif’ op hun identiteitskaart gezet. Eind april 1942 werden ze verplicht lid van de Vereniging van Joden in België en vanaf begin juni 1942 werd het dragen van de gele Jodenster verplicht. Eind juni 1942 verruilde het gezin Rosenblum Antwerpen voor het liberale Brussel. Ze vonden er een woonst op Rue Haute 49, vlakbij de twee oudste dochters van het gezin, Bina en Bella.
Maria, haar vader Jacob, moeder Ruchla, haar twee jongere broers en haar jongere zus werden op 23 maart 1944 opgepakt, mogelijks in de onderduik. Op 25 maart 1944 werden hun namen in de Dossinkazerne ingeschreven op de deportatielijst van transport XXIV onder de nummers 547 tot 552. Deze trein, bestaande uit goederenwagons, verliet Mechelen op 4 april 1944 en kwam op 6 april 1944 in Auschwitz-Birkenau aan. Maria en haar broer David werden geselecteerd als dwangarbeiders. Hun ouders Jacob en Ruchla werden vermoedelijk onmiddellijk naar de gaskamers gestuurd. Het lot van zus Anna en broer Meyer alias Max Elias blijft onbekend, maar ook zij overleefden de deportatie niet. Maria’s oudere zussen Bella en Bina werden niet opgepakt en overleefden vermoedelijk de oorlog.
Na de selectie bij aankomst in Birkenau werd het nummer 76706 op Maria’s arm getatoeëerd. Ze overleefde de dwangarbeid in Auschwitz en later in Georgenthal. Maria werd op 25 mei 1945 naar België gerepatrieerd. Ze probeerde erkend te worden als verzetsstrijder om een uitkering te bekomen. Maria gaf zelf aan dat ze tijdens de oorlog op een postkantoor had gewerkt waar ze verklikkingsbrieven gericht aan de Nazi-diensten uit het briefverkeer viste, en dat ze verklikte Joden had gewaarschuwd dat ze uit hun schuilplaats moesten vertrekken. Vanwege tegenstrijdige verklaringen door getuigen, werd Maria’s aanvraag afgewezen.
Maria vestigde zich in 1945 opnieuw in Brussel en werd er herenigd met haar twee oudere zussen en met haar broer Israel David, het enige andere gedeporteerde gezinslid dat de kampen overleefde. Maria Rosenblum trouwde kort na de oorlog religieus met Joseph Gurfinkiel, eveneens een overlevende van Auschwitz-Birkenau gedeporteerd vanuit de Dossinkazerne. Jozefs eerste echtgenote had de deportatie niet overleefd. Maria en Jozef kregen samen een dochter genaamd Raymonde (geboren in 1947). Hun wettelijke huwelijk vond plaats op 14 november 1951 in Anderlecht. In 1956 verkreeg het gezin de Belgische nationaliteit. Op 1 september 2017 werden in de Rue Haute struikelstenen gelegd ter herinnering aan Maria, haar ouders en haar gedeporteerde broers en zus.