Moïse Maurice Sztajman

Op 16 november 1903 werd Moïse Maurice Sztajman geboren in Warschau, als zoon van Josef Sztajman en Szajndla Stafman. In de Poolse hoofdstad trouwde hij op 19 mei 1927 met Fajga Rojzner (°1905, Biała Podlaska). Hun eerste kind, Wolf, werd er op 1 februari 1928 geboren. In september 1930 besloot Moïse te emigreren naar België, op zoek naar werk. Fajga was op dat moment zwanger van hun tweede kind. Op 7 september 1930 kwam Moïse hij aan in Vorst, waar hij zich in de Serviëstraat vestigde. Hij kon aan de slag als façonnier in zijn eigen atelier bij een bedrijf in de Fierlantstraat. Zijn specialiteit was het assembleren en afwerken van lederwaren. Terwijl Moïse in Brussel was, beviel Fajga in Warschau op 19 maart 1931 van een dochter, Frida.

Moïse voerde in zijn atelier in Brussel opdrachten uit voor verschillende klanten, en kon zonder problemen in België blijven. Tussen mei 1932 en juni 1936 verhuisde Moïse meerdere keren binnen de grenzen van de hoofdstad. In november 1937 emigreerde Moïses vrouw Fajga via Parijs naar België. Moïse vestigde zich definitief in de Kaasmarkt 17 in hartje Brussel, terwijl Fajga eerst in Anderlecht en dan in Sint-Gillis woonde. In december 1938 verhuisde Fajga met zoon Wolf naar de Emile Féronstraat 179. Van dochtertje Frida is er op dat moment geen spoor. Waar het meisje verbleef, is onbekend. Voor het begin van de oorlog woonden Fajga en Wolf nog in de Hollandstraat 24 en de Ruslandstraat 16, telkens zonder Moïse.
Toen de oorlog uitbrak op 10 mei 1940, was Fajga afhankelijk van de Commissie voor Openbare Onderstand en een financiële bijdrage van Moïse. Het Duitse militaire bestuur vaardigde een reeks ingrijpende, anti-Joodse verordeningen uit. Vanaf 28 oktober 1940 moesten alle Joden ouder dan 15 jaar zich bij hun gemeente registreren. Fajga deed dat op 9 december 1940. Uit haar formulier bleek dat Frida en Wolf bij haar woonden. Moïse schreef zich in het Jodenregister in op 18 december. Hij kon voorlopig als kleermaker en façonnier blijven werken, maar de door de bezetter opgelegde beperkingen dwongen hem om vanaf eind 1941 zijn activiteiten te staken. In de zomer van datzelfde jaar werden identiteitskaarten van Joden in het rood bestempeld met de woorden “Jood-Juif”. In het voorjaar van 1942 verplichtte de Militärverwaltung alle Joden om zich te registreren bij de lokale afdeling van de Jodenvereniging in België. Ook aan dat bevel moest Moïse gehoorzamen. Aan de verplichte tewerkstelling en de razzia’s in de zomer van 1942, wisten Moïse en Fajga wel te ontkomen.

Moïse trad tijdens de oorlog toe tot de Organisation Militaire Belge de Résistance, een relatief kleine verzetsbeweging. Hij kreeg de schuilnaam “Martin”. Op 20 juli 1943 werd Moïse in Etterbeek aangehouden door de Geheime Feldpolizei (GFP), vlak voor een ontmoeting met verzetslui van Insoumis. Onderweg naar het bureau van de GFP slaagde hij erin om een namen- en adressenlijst die bestemd was voor de ontmoeting, te vernietigen. “Martin” werd eerst door de GFP, daarna door de Sipo-SD, ondervraagd en gemarteld. Wanneer hij bekende dat hij Joods was, werd hij meteen naar de Dossinkazerne overgebracht. De typistes van het verzamelkamp schreven hem in op de lijst van Transport XXI, onder het nummer 1435. Transport XXI vertrekt op 31 juli 1943, met 1562 mensen aan boord, en komt op 2 augustus aan in Auschwitz-Birkenau. 466 gedeporteerden, onder wie Moïse, worden verplicht tewerkgesteld in de werkkampen. Moïse wordt getatoeëerd met het nummer 133337 en als dwangarbeider naar het nieuwe subkamp in Jaworzno gebracht. De dwangarbeiders worden daar uitgebuit in steenkoolmijnen, en bij de opbouw van een elektriciteitscentrale.
Moïse slaagde erin om anderhalf jaar dwangarbeid te overleven. Wanneer het Rode Leger Auschwitz-Birkenau naderde in januari 1945, organiseerden de SS’ers van het kamp dodenmarsen. Tijdens zo’n dodenmars naar het westen kon Moïse ontsnappen, en via Częstochowa en Odessa terugkeren naar Brussel. Van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen kreeg hij een officieel vluchtelingenstatuut. Zijn gezondheid, gehavend door de ontbering en mishandeling in het werkkamp, herstelde zich licht tegen het einde van de jaren veertig. Hij begon een zaak in regenkleding, hertrouwde in 1961 met Viola de Beul en kreeg de Belgische nationaliteit. Fajga scheidde van Moïse en emigreerde in 1949 naar Israël. Hoe het hun kinderen Wolf en Frida verging, is niet bekend.

Max Van Lint
Stagiair