Moszek Pinkus Lak

Moszek Pinkus Lak wordt op 15 februari 1884 geboren in de stad Rzeszów in Polen. Hij is de zoon van Szymon Lak (geboren in Rzeszów) en Bajla Ruchla Gromb (geboren in Horodla). Op 11 november 1910 trouwt Moszek met Lea Hercek (geboren rond 1888), dochter van Szyja Hercek en Chaja Lewin, in Lea’s geboortestad Chorzele. Samen verhuizen Moszek en Lea naar de Poolse hoofdstad Warschau waar minstens zeven kinderen geboren worden. De eerste vier kinderen zijn jongens: Szlama (geboren op 20 april 1911) Szyja (geboren op 28 januari 1914), Chiel-Mechel (geboren op 1 mei 1919) en Mendel (geboren op 30 december 1920). De jongens krijgen al snel drie zusjes: Bajla-Ruchla (geboren op 22 oktober 1924, vernoemd naar haar grootmoeder), Rywka-Rojza (geboren op 25 mei 1926), en Sura (geboren in 1929).

Op 24 oktober 1931 emigreert Moszek na een verblijf in Katowice zonder zijn gezin naar België, waar hij in de Otletstraat 31 in Anderlecht gaat wonen en als leerkracht Hebreews aan de slag gaat in de Joods-orthodoxe school Jesode-Hatora. Daarnaast is hij ook actief als leerhandelaar. Ondanks tussenkomst van meerdere hooggeplaatste leden van de Brusselse Joodse gemeenschap en een volhardende advocaat zal het vijf jaar duren voordat Moszek een verblijfsvergunning van langer dan drie maanden en een officiële werkvergunning krijgt; de Belgische autoriteiten willen op die manier verhinderen dat Lea en de kinderen Moszek achterna reizen. Om zijn papieren op orde te brengen, verblijft Moszek in 1932 korte tijd in Luxemburg van waaruit hij probeert een permanent visum voor België te krijgen. Als hij op 24 april 1932 weer in België aankomt, woont hij in de Kortrijkstraat 75 in Sint-Jans-Molenbeek. Tegen 1935 is Moszek directeur van de jesjiva van de orthodoxe synagoge in de Kliniekstraat 67 te Anderlecht.

Moszeks vrouw Lea en de kinderen wonen in de tussentijd nog steeds in Warschau. Wanneer Moszek eindelijk zijn werkvergunning ontvangt, kan de familie herenigd worden. Lea en de kinderen komen op 11 november 1937 in Brussel aan. Oudste zoon Szlama werkt als kleermaker, zijn jongere broers Szyja, Chiel-Mechel en Mendel zijn leerbewerkers, vermoedelijk in samenwerking met hun vader Moszek. Bajla-Ruchla en Rywka-Rojza gaan aan de slag als naaisters. Acht dagen na de hereniging in België verhuist het gezin op 19 november 1937 van Sint-Jans-Molenbeek naar Anderlecht. Daar wonen ze nog ook wanneer Nazi-Duitsland op 10 mei 1940 België binnenvalt. Geconfronteerd met steeds ingrijpendere anti-Joodse maatregelen opgelegd door de bezetter laat de familie zich begin 1941 in Anderlecht als Joods registreren. In dat jaar komen Szyja en zijn jongere broer Mendel tevens in aanraking met de Duitse politie: Szyja wordt op 4 februari 1941 opgesloten in het fort van Breendonk, het Auffanglager voor politiek gevangenen en gijzelaars. Mendel volgt op 20 juni 1941. Waarom de broers gearresteerd worden, en hoelang Szyja in Breendonk opgesloten zat is niet bekend. Mendel wordt op 17 december 1941 vrijgelaten.

In de zomer van 1942 ontvangen Szlama, Szyja, Chiel-Mechel, Mendel, Bajla-Ruchla en Rywka-Rojza Lak een Arbeitseinsatzbefehl, een Duits tewerkstellingsbevel – samen melden zij zich tussen 27 en 31 juli 1942 in Mechelen bij de pas geopende Dossinkazerne. Bij aankomst in het verzamelkamp worden al hun persoonlijke bezittingen afgenomen en vernietigd. In plaats van een identiteitskaart krijgen de Laks een kartonnen bordje met de nummers 619 (Szyja), 620 (Szlama), 621 (Chiel-Mechel), 622 (Mendel), 624 (Rywka-Rojza), en 626 (Bajla-Ruchla). Op 4 augustus 1942 worden ze met het eerste transport van de Dossinkazerne naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd. De zes broers en zussen zijn op dat moment tussen de 16 en 31 jaar oud, geen van hen zal de deportatie overleven. Van Chiel-Mechel, Mendel en Bajla-Ruchla ontbreekt vanaf de aankomst van transport I in Auschwitz-Birkenau op 5 augustus 1942 ieder spoor. Mogelijk hebben de drie jonge volwassenen nog in het concentratiekamp gewerkt, misschien zijn ze onmiddellijk na aankomst naar de gaskamers gestuurd. Szlama, Szyja en Rywka-Rojza worden bij aankomst met zekerheid voor de dwangarbeid in het kamp geselecteerd. Rywka-Rojza is de eerste van hen die aan de onmenselijke omstandigheden in het kamp bezwijkt; zij sterft op 11 september 1942 op 16-jarige leeftijd, iets meer dan een maand na haar deportatie. Vier dagen na zijn jongere zus, op 15 augustus 1942 sterft ook Szlama, de oudste zoon van het gezin. Hij is op dat moment 31 jaar oud. Op 1 oktober 1942 sterft ook Szyja Lak.

Moszek en Lea blijven na het vertrek van hun zes oudste kinderen met hun jongste dochter Sura in Anderlecht achter, tot ook zij op 15 april 1943 in de Dossinkazerne worden geregistreerd. De omstandigheden van hun arrestatie zijn onbekend. Vanaf het najaar van 1942 wordt het voor de Duitsers steeds moeilijker om de transporten naar Auschwitz te vullen, wat ervoor zorgt dat gevangenen langer moeten wachten in de Dossinkazerne. De overgebleven leden van de familie Lak worden daarom meer dan drie maanden vastgehouden in het verzamelkamp. Moszek, Lea en Sura worden onder de nummers 8 tot en met 10 op de deportatielijst van transport XXI gezet. Zij verlaten de Dossinkazerne op 31 juli 1943 aan boord van transport XXI, het tweede transport uit België dat bestaat uit goederenwagons. Een reis van drie dagen eindigt op 2 augustus in een open veld tussen Auschwitz en Birkenau.

Hoogstwaarschijnlijk worden Moszek, Lea en Sura meteen naar de gaskamers gestuurd, in ieder geval ontbreekt vanaf dat moment ieder spoor. Het hele gezin kwam om tijdens de oorlog.

Een zus van Moszek, Chana-Sura Lak (geboren op 16 april 1899 in Warschau), emigreerde reeds in 1925 naar België met haar man Lejzor Berkowicz (geboren op 3 december 1895 in Warschau) en zoon Abram Joel Berkowicz (geboren op 13 april 1921 in Warschau). Lejzor werkt net als zijn zwager Moszek in de leerhandel. In Warschau woonden de families in dezelfde straat. Na een verblijf in Vorst wonen Lejzor, Chana-Sura en Abram Joel in de Kortrijkstraat 75 in Sint-Jans-Molenbeek, waar ze vanaf 1932 hun woning met Moszek delen.

Ook het gezin van Moszeks zus laat zich als Joods registeren. Zij doen dit al in december 1940. In juli 1941 wordt Lejzor echter gearresteerd vanwege misbruik van een Belgische vreemdelingenkaart. Wellicht werd hij gearresteerd omdat hij geen rode stempel “Jood – Juif” op zijn vreemdelingenkaart liet zetten. Hij wordt twee weken vastgehouden in de gevangenis van Vorst. Begin 1943 worden Lejzer en Chana-Sura in Mechelen met nummers 18 en 19 op de deportatielijst van transport XXI gezet. Dit is hetzelfde transport waarmee ook Moszek, Lea en Sura naar Auschwitz worden vervoerd. Hun nummers liggen erg dicht bij elkaar op de deportatielijst, wat suggereert dat beide gezinnen mogelijks samen zijn opgepakt. Hoe Lejzor en Chana-Sura precies zijn gearresteerd is echter niet geweten. Ook zij zullen niet uit Auschwitz terugkeren. In 1945 is Abram Joel het enige lid van beide families dat aan de vervolging is ontsnapt; waarschijnlijk redt een vlucht naar Zwitserland met zijn echtgenote en schoonouders zijn leven.

Lila Thielemans
Stagiair