De kinderen van Gatti De Gamond

“Jij die niet bang voor me bent 
Omdat ik klein ben omdat ik er niet meer ben 
Verloochen mij niet 
Geef me de herinnering aan mezelf terug” 
Jerzy Ficowski. Sept mots

 

Hélène Gancarska getuigde als eerste over de verdwenen kinderen van het pensionaat Gatti de Gamond. Ze was de laatste die hen zag, en de eerste die over hun lot hoorde.

Hélène Gancarska,
Arbeidsbewijs van Hélène Gancarska, uitgereikt door de Jodenvereniging in België. Gancarska was juf op de kleuterschool van Brussel, juli 1942, © KD - CNHEJ

Chaja (Hélène) Gancarska is net 15 jaar wanneer de oorlog uitbreekt. Eind 1941 beslissen de nazi’s om Joodse jongeren vanaf 15 jaar te weren uit niet-Joodse scholen. Hélène kan niet meer verder studeren. Ze zoekt werk en gaat aan de slag in het pensionaat Gatti de Gamond in de André Fauchillestraat. Ze is er begeleidster van de allerkleinste Joodse kindjes. Midden 1943 staat bij zonsopgang de Sicherheitspolizei und Sicherheitsdienst (Sipo-SD) aan de deur van het pensionaat. De Joodse bewonertjes worden verklikt. Hélène Gancarska helpt om het onderscheid te maken tussen de Joodse en niet-Joodse kinderen. Dit gebeurt in haar kamer – de grootste – op de tweede verdieping van het pensionaat. Daarna worden ze naar de Dossinkazerne in Mechelen gebracht. Nadat alle kinderen geregistreerd zijn bij de Aufnahme, wordt Hélène in de kazerne verantwoordelijk voor de groep van “alleenstaande kinderen” omdat ze de oudste onder hen is.

Binnen de muren van de Dossinkazerne past zij anderhalve maand lang in haar eentje op de groep kinderen. Ze volgt hen dag na dag op, houdt hen gezelschap, helpt hen met wassen en eten, en zorgt voor melk en warm water. Wanneer één van de kindjes, Isidoor Kossower bijgenaamd Sisie ziek wordt, krijgt zij alleen zoals een “tweede moeder” de toestemming hem in het hospitaal te bezoeken, onder streng toezicht. Zij zag hoe een tweede kindje uit de groep, Bernard Lipsztadt, met de ambulance wordt opgehaald om net als Sisie in het ziekenhuis te worden opgenomen. Ze zag hen allemaal dagelijks en van dichtbij, maar later heeft ze nooit veel details gegeven over haar verblijf in de kazerne. Laten we niet vergeten dat ze maar 18 jaar was.

Isidoor Kossower, Sisie, is een van de kinderen die opgepakt werden tijdens de razzia in het pensionaat Gatti de Gamond. Hij wordt ziek in de Dossinkazerne, en wordt verzorgd in het Onze-Lieve-Vrouwziekenhuis in Mechelen van 28 juni tot 25 juli 1943. Daarna wordt hij gedeporteerd met Transport XXI. Het kleine jongetje van vier jaar wordt na selectie vermoord in de gaskamer in Birkenau. © KD – Yad Vashem, Jeruzalem

Rywka Kossower, zus van Sisie, wordt ook opgepakt tijdens de razzia in de school Gatti de Gamond. Ze was 15 jaar bij deportatie. Ze heeft het niet overleefd. © ARA – Brussel

 

Mechelen vervaagt bij aankomst in Auschwitz. Mechelen was nog niet de hel: het was maar een voorsmaakje van de hel”, zegt Hélène Gancarska in 1995, wanneer ze uitlegt dat ze vooral herinneringen aan Birkenau heeft. De kinderen en volwassenen die op 12 juni 1943 aangehouden worden in het vrijzinnige pensionaat Gatti de Gamond, worden gedeporteerd naar Auschwitz-Birkenau op 31 juli 1943 met transport XXI. Dit kunnen we opmaken uit de transportlijst, waar sommigen van hen – de ene na de andere – met hun namen vermeld staan. Maar we vinden hun namen vandaag ook terug via hun registratiekaarten opgesteld door de Sipo-SD. Die bureaucratische documenten kregen een paarse stempel met de valse melding “tewerkgesteld”.

Deportatielijst met daarop de naam van Hélène Gancarska. © DOS – Brussel

Deportatielijst met daarop de namen van enkele kinderen die opgepakt werden tijdens de razzia in Gatti de Gamond (nr. 1098 tot 1104). © DOS – Brussel

Deportatielijst met daarop de naam van Rachel Tomar die ook opgepakt werd tijdens de razzia in Gatti de Gamond (nr. 214) © DOS – Brussel en KD – Fonds Kotek

Identificatiefiche opgemaakt door de Sipo-SD op naam van Emma Patron. © DOS – Brussel

De meeste kinderen, opgepakt in het pensionaat, groeiden op in Anderlecht, waar ze naar de gemeenteschool gingen tot juni 1942. Dan duiken ze op verschillende plaatsen onder, vaak gescheiden van hun ouders, tot ze terechtkomen in het pensionaat in Sint-Pieters-Woluwe. Daar vinden sommigen van hen vriendjes of buurjongens en -meisjes terug. Die werden net als hen naar daar gebracht door Ida Sterno van het Joods Verdedigingscomité of ze kwamen zelf naar daar om te ontsnappen aan de klopjacht op Joden, maar ook om verder te kunnen studeren. Veel van de kinderen waren geboren in Brussel of Antwerpen, maar kwamen hoofdzakelijk uit Poolse families die in de jaren ’20 of ’30 hun land ontvluchtten. In Mechelen worden ze geregistreerd als “staatlozen”.

 

In onderzoeken wordt er hier en daar gesproken over de razzia in het pensionaat Gatti de Gamond omdat die het moment markeert (mei 1943) waarop de Duitsers een voorbeeld willen stellen voor niet-Joden die Joden verborgen houden. “Het illegale verblijf van Joodse kinderen bij Ariërs” wordt niet langer getolereerd. De actie komt er na een incident in een klooster aan de Clemenceaulaan in Anderlecht, waar Joodse meisjes door het Joods Verdedigingscomité verborgen werden gehouden. Na een huiszoeking gaf de Sipo-SD aan de moeder-overste van het klooster enkele uren de tijd om de kinderen klaar te maken, voordat ze ze zouden ophalen. Maar nog voor die tijd om was, kon het Joods Verzet, getipt over de razzia, de kinderen weghalen en in veiligheid brengen. Men zegt dat de huiszoeking 20 dagen later in het instituut Gatti de Gamond een vergeldingsactie is van de agenten van Fritz Erdmann, chef van de Joodse sectie van de Sipo-SD, die zich beduveld voelden.

 

Deze keer wordt er geen uitstel verleend en de vijf politieagenten van de Joodse sectie IV B3 van de Brusselse Sipo-SD staan op de zaterdagochtend voor Pinksteren totaal onverwacht aan de deur. Na een brutale selectie die Joden van niet-Joden moet scheiden, nemen ze alle verdachten die ze ter plekke vinden onmiddellijk mee en brengen hen naar de kelders van het Sipo-SD-hoofdkwartier in de Louizalaan. Terwijl de Joodse kinderen en volwassenen in gesloten vrachtwagens naar de Dossinkazerne worden gebracht, wordt Odile Ovart, directrice van het instituut, samen met haar echtgenoot Rémy en hun dochter Andrée opgesloten in de militaire gevangenis van Sint-Gillis.

Het pensionaat Gatti de Gamond in de André Fauchillestraat in Sint-Pieters-Woluwe. © Archives WSP / Archieven SPW – Collection communale

Op 29 juli wordt Andrée Ovart vrijgelaten na verschillende ondervragingen in het hoofdkwartier. Haar ouders blijven 8 maanden opgesloten in Sint-Gillis, tot ze zonder veroordeling en om militaire veiligheidsredenen naar de kampen van Ravensbrück en Sachsenhausen gedeporteerd worden. Odile Ovart overlijdt in Bergen-Belsen, vermoedelijk in maart 1945. Haar echtgenoot Rémy Ovart wordt vermoord tijdens de evacuatie van het kamp van Buchenweld begin april 1945, één of twee dagen voor de bevrijding van het kamp. Het enige opgegeven motief voor hun arrestatie was het illegaal onderbrengen van Joden. Maar vandaag weten we ook dat ze vanaf begin 1941 behoorden tot het Belgische Legioen, een verzetsgroepering. In die hoedanigheid hebben ze ook tot 1943 militairen, piloten, werkweigeraars of geallieerde soldaten ondergebracht in hun pensionaat. Deze activiteiten zouden kunnen hebben meegespeeld als verzwarende omstandigheden bij hun deportatie.

 

Van het dozijn kinderen dat op 12 juni 1943 aangehouden wordt in de André Fauchillestraat, worden sommigen niet gedeporteerd. Een jongetje van tweeëneenhalf, van wie we enkel de voornaam kennen, wordt midden juli bevrijd samen met de andere “alleenstaande kinderen”. Ze worden in een kinderopvang van de Jodenvereniging van België geplaatst. Een ander kind, dat nog niet geïdentificeerd is, krijgt steun van een buitenlandse ambassade. En Bernard Lipsztadt, nauwelijks twaalf jaar oud, weet uit het ziekenhuis van Mechelen te ontsnappen op 28 juli, drie dagen vóór het vertrek van de trein. Hij getuigt zijn hele leven ter nagedachtenis van zijn vrienden en van het koppel Ovart. Die worden in 1994 erkend als Rechtvaardigen onder de Volkeren’.

Hélène Gancarska ontsnapt tijdens de dodenmars bij de evacuatie van Auschwitz. Ze wordt eind april 1945 bevrijd. In haar getuigenis vertelt ze steeds hoe ze haar leven te danken heeft aan haar verzetsvriendinnen, die ze leerde kennen tijdens de dagelijkse twee uur durende wandelingen op de binnenplaats van de Dossinkazerne. Ze wordt gescheiden van “haar” kinderen nog voor het vertrek met de trein. Later begrijpt ze dat ze bij aankomst in Auschwitz in de vrachtwagens terecht zijn gekomen, die de zwaksten van het konvooi opwachtten. Ze ontdekt pas wat er echt met hen gebeurd is nadat ze – in quarantaine – samen met andere nieuwkomers gedesinfecteerd en getatoeëerd wordt. Een gevangene die verantwoordelijk is voor de kleding, doet haar begrijpen wat er met “haar” kinderen gebeurd is – wanneer ze naar hen vraagt, en zij haar de rook van de crematoria toont.

 

Bijdrage door Frédéric Dambreville

Frédéric Dambreville (°1953, Frankrijk) is schilder, graficus en schrijver. Hij werkte tevens in het onderwijs. Sinds enkele jaren documenteert en verzamelt hij getuigenissen over “de oorlog tegen de kinderen” door de nazi’s. Dit is tevens het onderwerp van een boek waaraan hij momenteel werkt. Les Disparus de Gatti de Gamond (CFC éditions), resultaat van een zoektocht en een onderzoek, brengt het relaas van de razzia op de Joodse kinderen die verborgen waren in het pensionaat Gatti de Gamond in Brussel en naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd werden. Meer dan een historische weergave, brengt het boek een visie van de kunstenaar, eigenzinnig, onverzettelijk en origineel, geïllustreerd met archiefdocumenten en gravures.

Toen ik – in de jaren 50 – op het gelijkvloers woonde van het oude pensionaat Gatti de Gamond, toen gerenoveerd tot appartementen, las ik per toeval over het drama in een inscriptie die ik ontcijferde op de schoorsteen van de woonkamer. Ik constateerde dat er relatief weinig informatie bestond over het onderwerp (ging het om verklikking of niet? Was de razzia opgezet omdat er hier verzetslieden onderdak kregen of enkel omdat er Joden inwoonden? Hoeveel kinderen en volwassenen werden er exact opgepakt, enz.?) en dus zette ik een onderzoek op om te begrijpen wat er echt gebeurd was, en om zo de slachtoffers te identificeren. Ik wilde de geschiedenis van elk van hen reconstrueren en opnieuw een gezicht en een leven geven aan hen die ze wilden vernietigen omdat ze “dragers van de toekomst” waren. Dit boek is geschreven ter nagedachtenis aan de mensen die aangehouden werden op 12 juni 1943 in de André Fauchillestraat in Sint-Pieters-Woluwe. Op basis van getuigenissen, maar ook via archieven van slachtoffers, heb ik geprobeerd om de weg die me naar hen leidde, te reconstrueren.”