In de nacht van 3 op 4 september 1944

Bronnen

Laurence Schram

Publicatieinfo

De herdenking van de bevrijding van het SS-Sammellager für Juden Mecheln, geopend op 27 juli 1942, krijgt weinig aandacht. Slechts enkele van de 548 Joden en 3 niet-Joden die zich in de nacht van 3 op 4 september 1944 nog in de Dossinkazerne getuigen achteraf over deze gebeurtenis.
Aan de bevrijding van het kamp gaat heel wat vooraf. Vanaf 1 augustus 1944, de dag na het vertrek van het laatste deportatietransport uit Mechelen naar Auschwitz, plant de Sipo-SD een laatste grote razzia in België. Geen enkele Jood mag gespaard blijven. Deze nieuwe arrestatiegolf leidt tot de internering van 160 bijkomende Joodse mannen, vrouwen en kinderen in Dossin.

Op 24 of 25 augustus 1944 arriveert Anton Burger, speciaal gezant van Adolf Eichmann, in Brussel. Reeds in juli 1942 bezocht hij de hoofdstad om de Endlösung in België te organiseren. Nu keert hij terug om zijn werk af te maken.

Op 25 augustus 1944 schrijft Salomon Van den Berg ongerust in zijn dagboek :

“Gisteren werd de opperrabbijn met zijn familie gearresteerd door de Gestapo, en ik kreeg een ernstige waarschuwing van een oudere personaliteit om op te passen en niet meer thuis te slapen, wat we sindsdien niet meer hebben gedaan. Wij maken ons echter grote zorgen, omdat de heer Brugen [Burger] hier niet voor niets is gekomen. Hij is net terug uit Athene, waar hij, zegt hij, in acht dagen tijd 5.000 Joden heeft weten bijeen te brengen en hij zou hier hetzelfde willen doen als een laatste klap om in stijl af te ronden, zonder twijfel.”

Tegen 30 augustus 1944 doet de Sipo-SD van Lille tijdens zijn terugtocht naar Duitsland ook Mechelen aan. De SS’ers, opgejaagd en ongerust, zijn tot de tanden toe bewapend met mitraillettes, machinegeweren en tanks. De Joode gedetineerden in Dossin zijn doodsbang. Nieuwe geruchten over een algemene deportatie en de liquidatie van het kamp doen de ronde.

In de nacht van 3 op 4 september 1944, tegen 22 uur, verlaten de nazi’s haastig de Dossinkazerne. De 551 gedetineerden worden aan hun lot overgelaten. Het Britse leger nadert. De SS slaat op de vlucht.

De poorten van de Dossinkazerne staan open …

Opluchting, verbazing, … De gedetineerden tonen hun vreugde. Ze huilen, lachen, dansen, zingen, bidden. Maar de rust keert snel weer terug. Die nacht van 3 op 4 september 1944 blijven heel wat voormalige Joodse gevangenen in het kamp. Ze zijn bang, hulpeloos, en weten niet waar naartoe.

Sommige mannen hebben het druk die nacht : enkele gevangenen bevinden zich nog in de afgesloten cachotten en moeten bevrijd worden. De SS is vertrokken en heeft de sleutels van de cellen meegenomen. Een handvol voormalige gevangenen waagt zich na het vertrek van de SS buiten de muren van de Dossinkazerne, maar ze keren al snel terug. Velen verlaten het kamp pas voor het eerst de volgende dag.

In de loop van 4 september komt een kleine delegatie van het Joods Verdedigingscomité en de Jodenvereniging in de kazerne aan. Zij tellen de achtergebleven Joden, delen geld uit aan de meest behoeftigen en regelen vervoer per vrachtwagen. Velen wachten het algemene vertrek op 5 september niet af en keren op eigen kracht naar hun woning terug.

Technisch gezien wordt de Dossinkazerne niet bevrijd. Geen enkele soldaat, geen enkele verzetsstrijder heeft de gedetineerden in het kamp bevrijd. De 551 mannen, vrouwen en kinderen worden gewoonweg achtergelaten, aan hun lot overgelaten door de SS’ers zonder dat er een gevecht heeft plaatsgevonden.

Ook de vreugde, het bevrijdingsfeest, raakt de Joodse overlevenden veel minder dan andere burgers. Hoewel de opluchting aanvankelijk overheerst, daalt al snel een somberheid over de overlevenden neer. Allen stellen zich dezelfde prangende vragen: Wat is er geworden van de gedeporteerden, van hun familie, van hun geliefden? Waar moeten ze heen nu de meesten van heen geen woning meer hebben? Hoe kunnen ze zichzelf onderhouden nu ze geen werk hebben? Hoe moeten ze verder leven in deze verwoeste wereld?

De bevrijde Hélène Beer verwoordt haar gevoelens als volgt:

“Die avond belandden mijn man en ik op Place Rogier in de enorme menigte die uitzinnig werd tijdens de parade van tanks en geallieerde soldaten. Men schreeuwde, men scandeerde, men zong. Ikzelf barstte in tranen uit. Het zevenentwintigste transport uit Mechelen is nooit vertrokken, maar de anderen, al die anderen…”

Laurence Schram