Abraham Obstfeld wordt geboren op 11 juni 1903 in Mielec, een stad in het Zuidoosten van Polen. Op het moment van de Duitse invasie is de helft van de populatie joods. In maart 1942 wordt bijna iedereen gedeporteerd naar het vernietigingskamp Bełżec.
Abraham Obstfeld vestigt zich in de Provinciestraat 210 in Antwerpen. Hij meldt zich aan als diamantbewerker maar werkt vooral als fabrieksarbeider. Tussen 1929 en 1938 verhuist hij regelmatig wellicht in functie van het gevonden werk: van de Van der Meydenstraat in Borgerhout naar de Rue Chavannes in Charleroi, daarna naar de Jagerstraat in Brussel, verder naar de Joseph Claesstraat en de Emile Féronstraat in Sint Gillis, de Brogniezstraat in Anderlecht, dan naar de Crespelstraat in Elsene en uiteindelijk naar de Dageraadstraat in Brussel.
In 1939 huwt hij Léa Zwaaf, een jonge joodse vrouw uit Amsterdam.
In 1939 vestigt het koppel zich in de Vandenbusschestraat 510 in Schaarbeek. Abraham is handelaar in naaibenodigdheden en Léa is korsettenmaakster.
In 1940 vlucht het koppel, samen met de ouders van Léa, Marcus Zwaaf en Sara Vos, net voor de aankomst van de Duitse troepen. Hun doel is Engeland te bereiken. Maar ze missen het vertrek van de laatste boot en keren noodgedwongen terug naar Brussel.
Enkele maanden later wordt de handelszaak van Abraham verzegeld door de bezetter en vlucht het koppel opnieuw, deze keer naar het vrije Frankrijk zodat ze snel Spanje kunnen bereiken. Léa is op dat moment zwanger. In juli 1941 wordt de kleine Norbert geboren in Pau.
Léa maakt zich zorgen over haar ouders en wil terugkeren naar België maar niet naar Antwerpen. De familie verhuist naar de Brugmannlaan in Ukkel.
In de nacht van 28 op 29 augustus 1942 voert de Sipo-SD, bijgestaan door de Antwerpse politie, de tweede razzia uit in de stad. In de Marsstraat worden 6 mensen opgepakt. Op nr 55 worden Marcus Zwaaf, 51 jaar en Sarah Vos, 53 jaar meegenomen. Ze worden waarschijnlijk onmiddellijk vermoord bij hun aankomst in Birkenau na hun deportatie met Transport VII.
Enkele dagen later, op 3 september 1942, wordt Abraham Obstfeld aangehouden op de trein van Antwerpen naar Brussel. Hij wordt opgesloten in de gevangenis van Sint-Gillis. Op 8 oktober wordt hij overgebracht naar Kazerne Dossin.
Abraham Obstfeld, 39 jaar, wordt ingeschreven op het Transport XII en wordt gedeporteerd op 10 oktober 1942 naar Auschwitz. Zijn konvooi houdt halt in Kosel. Hij stapt er uit de trein en wordt aan het werk gezet in de kampen voor dwangarbeid. Op zijn route kruist hij Emile Vos, gedeporteerd met het Transport VII. Emile herinnert zich Abraham en hoe hij hem zijn gamel leende in Auschwitz. Wanneer hij ziek valt, wordt hij overgebracht naar het Revier. Volledig verzwakt wordt hij in de gaskamers van Birkenau omgebracht.
Léa Zwaaf en de kleine Norbert kunnen ontsnappen aan de deportatie dankzij de familie Verhaegen-Leenknecht die hen helpt onderduiken in Kortrijk. De kleine Norbert wordt er verwend en wordt er opgenomen als de jongste zoon van de familie.
In 1987 worden Julia Leenknecht en haar echtgenoot Raymond erkend als ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’.
Lea Zwaaf en Emiel Vos huwen in 1951 en zorgen samen verder voor de kleine Norbert Obstfeld. Emiel, getekend door het verlies van zijn familie, adopteert Norbert, die voortaan zijn naam zal dragen.
De Bevrijding
De berichten waren bemoedigend
De geallieerde troepen wonnen veld
Er was terug hoop
na droevige duistere dagen
Achtervolgd en beschouwd
als onwaardig om te leven
verbleven wij in schuilkelders
Bang van het daglicht
Ik was één jaar
ik kende hem nauwelijks
ik had hem lief
het was MIJN Papa
Zekere dag kwam hij niet terug
Hopeloos, bleef ik wachten
Als een gebed voor het slapen gaan
fluisterde ik zijn naam
Overwinning na overwinning
behaalden onze bevrijders
Steeds dichter kwamen ze
Angstvallig wachten wij op de bevrijding
De dag zou komen, dat
ik zijn naam niet meer zou moeten fluisteren
Onze bevrijders waren overal
Te midden van algemene vreugde
We hadden overwonnen
de genadeloze SS terreur
Dag na dag ging ik
met Mama aan de hand
wachten op de treinen
met overlevenden
Met een foto in de hand
zocht ik tussen de massa
Er kwamen steeds minder treinen
ik bleef zijn naam fluisteren
Had hij mij in de steek gelaten
Ik hield zo veel van hem
Na zo vele jaren
Wacht ik nog steeds op Hem
Mijn Papa
_______________
Norbert Vos-Obstfeld schreef dit gedicht als herinnering aan zijn vader, Abraham Obstfeld , die hij amper gekend heeft.