Anna Mina Buchbaum, ook Annie genoemd, wordt op 20 september 1927 in Antwerpen geboren. Ze blijft enig kind. Vader Schewech Buchbaum (°1901) is als negentienjarige vanuit zijn Poolse geboortedorp Bochnia naar Antwerpen geëmigreerd waar hij als schoenmaker werkt. Moeder Clara Lipschitz (°1900) was vier jaar oud toen ze met haar familie vanuit Letland toekwam in België, waar ze is opgeleid tot schoonheidsspecialiste. Het gezin Buchbaum heeft het niet makkelijk en al voor de oorlog slaat het noodlot toe. Annies vader Schewech overlijdt plotseling op 15 september 1939 in Antwerpen.
Tijdens de oorlog wonen Annie en haar moeder eerst op Bleekerijstraat 27 en later op Britselei 37 in Antwerpen. Ze worden gedwongen om de anti-Joodse verordeningen te volgen en registreren zich zowel in het gemeentelijk Jodenregister als bij de Belgische Jodenvereniging. Vanaf juni 1942 dragen ze ook de gele Jodenster.
Begin augustus 1942 starten de deportaties vanuit de Dossinkazerne naar Auschwitz-Birkenau. Twee weken later ontvangen Annie en haar mama Clara een tewerkstellingsbevel (Arbeitseinsatzbefehl). Ze moeten zich melden in de Dossinkazerne om te gaan werken in het oosten. Maar Clara is ziek en is niet in staat om dwangarbeid te verrichten. Zij en Annie worden daarom van de lijst met arbeidsplichtigen gehaald. Moeder en dochter duiken vervolgens onder. Annie neemt de valse achternaam “Demanet” aan en krijgt nieuwe identiteitspapieren. Met Clara’s gezondheid gaat het snel achteruit. Op 11 december 1942 wordt Annies moeder opgenomen in het Sint-Erasmusziekenhuis, het enige hospitaal in Antwerpen waar nog Joodse patiënten verzorgd mogen worden.
Annie wordt opgevangen door haar oom Paul Lipschitz (Clara’s broer) en haar tante Florie Sherman. Maar begin januari 1943 slaat het noodlot toe. Annie wordt samen met Paul, Florie en hun drie kinderen (Mina, Hélène en Johanna) opgepakt en op 11 januari in de Dossinkazerne ingeschreven op de deportatielijst van Transport XIX. Er is echter twijfel over Annies ware identiteit. Gustave Fortan, een Vlaamse SS’er die voor de Anti-Joodse Centrale werkt, neemt haar identiteitskaart af en gaat op onderzoek uit. Hij wil de ware identiteit van Annie achterhalen en haar Joodse roots aantonen. Dat lukt: op de achterkant van de identiteitskaart van ‘Anna Demanet’ noteert Fortan vervolgens “F [Falsch, Duits voor vervalst] – is Annie Buchbaum”. De valse identiteitskaart en Annies brilletje worden opgeborgen in een kartonnen doosje en blijven achter in de kantoren van de Brüsseler Treuhandgesellschaft, de Duitse dienst bevoegd voor het in beslag nemen van de eigendommen van vervolgde personen.
Annie wordt op 15 januari 1943 samen met haar vijf familieleden vanuit de Dossinkazerne weggevoerd naar Auschwitz-Birkenau. Niemand van hen overleeft de deportatie. Annies zieke mama Clara blijft alleen achter en sterft nauwelijks een week later, op 22 januari 1943, in het Sint-Erasmusziekenhuis. Het doosje met Annies weinige bezittingen wordt in oktober 1944 gevonden door Calixte Vandevelde, een medewerker van de Regie voor Telefonie en Telegrafie (RTT) die de communicatielijnen moet herstellen in gebouwen waar tijdens de bezetting Duitse diensten waren gehuisvest.