Betje De Groot werd op 5 mei 1861 geboren in Sneck (Nederland). Ze trouwde eerst religieus op 14 september 1887 wettelijk met de in Anderlecht geboren Nederlandse diamantslijper Joost Hond (19 mei 1866). Ze kregen vier kinderen: Jeanne Hond (27 oktober 1887), Eliazer Hond (4 augustus 1889), Hester Hond (10 september 1891) en Grietje Hond (1 februari 1894). Allen werden ze in Amsterdam geboren.

Het gezin Hond woonde een tijd in Parijs op Avenue Lilla. Hierna verhuisden ze naar België en vestigden zich in oktober 1907 op Langeweg 7, te Hoboken. Twee jaar later verhuisden ze naar Grote Beerstraat 48, te Antwerpen. Op 10 mei 1910 verkregen Betje en Joost de Belgische nationaliteit. Hierna valt er in officiële overheidsbronnen niet veel informatie meer te vinden, aangezien er geen vreemdelingenregister meer werd bijgehouden nadat ze Belg werden.

Tijdens de eerste twee jaren van de bezetting, voerden de Nazi’s 17 anti-Joodse maatregelen in. Eind 1940 beval de Duitse bezetter bijvoorbeeld dat alle Joden zich moesten registreren in de gemeentelijke Jodenregisters. Betje gehoorzaamde en werd op 16 december 1940 geregistreerd in het Jodenregister van Antwerpen, waar ze op dat moment woonachtig was. Hierin stond vermeld dat Betje reeds weduwe was. Dit wil zeggen dat Joost Hond voor eind 1940 overleed.

Volgens de transportlijst kwam Betje op 24 september 1942 aan in de Dossinkazerne in Mechelen. Twee dagen later, op 26 september 1942, vertrok Betje als nummer 1820 aan boord van Transport XI richting Auschwitz-Birkenau. Vanaf dan verdween elk spoor van haar. De datum, plaats en exacte omstandigheden van haar dood zijn ons onbekend. Zij overleefde in elk geval de kampen niet.

Betjes dochter Hester Hond (10 september 1891) en diens man Léon Raske (11 december 1877) werden eveneens – maar apart van elkaar – vanuit de Dossinkazerne in Mechelen naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd. Léon werd als eerste gedeporteerd. Vanaf juli 1942 lokten de nazi’s duizenden Joden naar de Dossinkazerne in Mechelen met het zogenaamde Arbeitseinsatzbefehl (AB): de geadresseerde Joodse man of vrouw moest zich melden voor arbeid in het oosten. Wie weigerde werd bedreigd met ernstige straffen, zoals aanhouding van zijn of haar familie. Ook Léon kreeg zo een bevel, dat hij volgde. Op 25 augustus meldde hij zich aan in de Dossinkazerne. Vier dagen later, op 29 augustus 1942, werd hij met nummer 682 aan boord van Transport VI naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd. Vanaf dan verdween elk spoor van hem. De datum, plaats en exacte omstandigheden van zijn dood zijn ons onbekend. Hij overleefde in elk geval de kampen niet.

Wanneer de oproep voor een zogezegde ‘tewerkstelling’ te weinig Joden naar Mechelen lokte, ging de Sipo-SD over tot massa-acties, dikwijls ’s nachts, waarbij honderden Joden gearresteerd werden. Tijdens de maanden augustus en september van het jaar 1942 vonden er in Antwerpen drie grote razzia’s plaats. Met de tweede razzia (28-29 augustus) werd ook Hester opgepakt en overgebracht naar de Dossinkazerne in Mechelen. Enkele dagen later, op 8 september 1942, werd ze als nummer 200 aan boord van Transport VIII naar Auschwitz-Birkenau gedeporteerd. Vanaf dan verdween elk spoor van haar. De datum, plaats en exacte omstandigheden van haar dood zijn ons onbekend. Zij overleefde in elk geval de kampen niet. Verdere informatie over Betjes andere kinderen en hun gezin ontbreekt.

Morien De Backer
Stagiaire