Het parcours van Felix Nussbaum, een visionair en uitzonderlijk schilder, lijkt op dat van duizenden andere Joden uit het Derde Rijk: vluchteling, « vijandig onderdaan » en vanuit België gedeporteerd.
Felix Nussbaum en zijn toekomstige echtgenote, Felka Platek, komen in februari 1935 in België aan. Nadat zij in Rome hebben gewoond, in kunstenaarsresidentie Villa Massimo, willen ze immers niet naar Berlijn terugkeren. De beslissing om te emigreren wordt ongetwijfeld ingegeven door de dramatische politieke situatie in Duitsland en de vermoedelijk opzettelijke brandstichting in het atelier van Nussbaum in de Duitse hoofdstad. Het paar vestigt zich daarom in Oostende, waar Felix en Felka een vriendschappelijke relatie onderhouden met James Ensor. Diens stijl beïnvloedt de schildertechniek van Felix sterk.
Felix Nussbaum wordt in België niet erkend als politiek vluchteling. Daardoor ontvangt hij slechts een tijdelijke verblijfsvergunning en ondervindt hij de gevolgen van de onzekerheid van de status van een ongewenste immigrant. Felix mag bijvoorbeeld niet werken in België. Hij overleeft dankzij onderhoudsgeld dat zijn familie stuurt en sporadisch verkoopt hij enkele doeken.
In het atelier van Ensor gaat Felix door met schilderen. Hij neemt deel aan exposities in Keulen en Brussel, en houdt contact met andere artiesten, zoals de Chinese kunstenaar SaDji, die naar België is gekomen om zijn eigen techniek te perfectioneren en de Vlaamse meesters te bestuderen.
In 1937 ontvangt Felix een vreemdelingenidentiteitskaart. Hij trouwt met Felka in Brussel. Dankzij de steun van beeldhouwer Dolf Ledel, kan Felix deelnemen aan meerdere tentoonstellingen, waaronder in Parijs. Het uitgesproken politieke karakter van zijn kunst leidt tot problemen. Felix’ aanleg drijft hem bovendien in de richting van pessimisme, onzekerheid en de wanhoop.
Op 10 mei 1940, de dag van de invasie door Nazi-Duitsland, gaan de Belgische autoriteiten over tot de aanhouding van meerdere duizenden “verdachten” (spionnen, informanten van de vijand, leden van de vijfde colonne, communisten, politieke activisten, pro-nazi’s en antifascistische Duitse ariërs, Joden). Deze preventieve maatregel treft 1.500 tot 2.000 Belgen, maar de grootste slachtoffers zijn ontegensprekelijk de 4.000 tot 4.500 Joden die recent uit het Derde Rijk naar België zijn gevlucht.
De Belgische autoriteiten houden bij de arrestaties geen rekening met het feit dat de meerderheid van de Joden het Rijk ontvlucht is omwille van het nazisme en de raciale vervolging. Iedereen wiens naam op de lijst van “vijandige onderdanen” staat, wordt bevolen zich bij de Belgische politiediensten te melden of wordt opgepakt. Op 10 mei worden ook Felix Nussbaum en Felka Platek gearresteerd. Felka wordt opnieuw vrijgelaten, terwijl Felix aan de Staatsveiligheid wordt overgedragen. Hij wordt zoals de andere “verdachten” naar Frankrijk gevoerd en er aan de Franse autoriteiten overgedragen.
Aan het einde van een vreselijke reis komt Felix Nussbaum aan in Saint-Cyprien in zuidoost Frankrijk. Dit interneringskamp is begin 1939 opgericht voor de opvang van Spaanse Republikeinen. Aanvankelijk bestaat het kamp uit tenten die worden opgetrokken op een strand. Na de aankomst van de “vreemdelingen van het Joodse ras”, worden ruwe barakken getimmerd waar 7.500 gevangenen op elkaar worden gepakt. De levensomstandigheden zijn er abominabel: overbevolking, epidemieën, ziektes, een totaal gebrek aan hygiëne, honger, een willekeurige behandeling…
In augustus 1940 vraagt Felix Nussbaum vrijwillig zijn repatriëring naar Duitsland aan. Wonderlijk genoeg wordt zijn verzoek gehonoreerd. Hij maakt echter gebruik van een tussenstop in een kazerne in Bordeaux om uit de trein te vluchten en weet Brussel te bereiken. Daar wordt Felix herenigd met zijn echtgenote Felka en begint hij opnieuw te schilderen.
Felix en Felka worden onderworpen aan de anti-Joodse wetten in België: de registratie in het gemeentelijk Jodenregister van Brussel, het aanbrengen van de stempel “Jood-Juif” op de identiteitskaart, het verlies van de Duitse nationaliteit, de inbeslagname van eigendommen van Duits-Joodse vluchtelingen ten voordele van het Derde Rijk, het gedwongen lidmaatschap van de Vereniging van Joden in België (VJB).
Felix schildert nogmaals zijn sociale situatie als paria. De kunstenaar verschijnt in dit werk gestigmatiseerd door de gele ster, zijn identiteitskaart met het stempel “Jood-Juif” in de hand. Hij wordt omringd door onoverbrugbare muren onder een loodgrijze en dreigende hemel. De boom en de bloem, symbolen van hoop, die timide over de muur piepen, zijn niet voor hem bestemd.
Wanneer de deportaties van Joden uit België in augustus 1942 beginnen, sluit Felix Nussbaum zijn atelier en duikt onder. Tot maart 1943 verblijft hij bij zijn vriend Dolf Ledel. Maar dan beslist Ledel om naar de Ardennen te vertrekken waar het veiliger is. Felix en Felka keren daarop terug naar hun officiële adres in de Rue Archimède. Hun huurbaas bouwt een verstopplek voor hen op zolder. Voorlopig ontsnapt het echtpaar zo aan de deportaties.
Felix en Felka worden verraden en op 20 juni 1944 worden zij in hun woning aan de Rue Archimède opgepakt. De volgende dag worden ze naar de Dossinkazerne gevoerd, het SS-Sammellager für Juden, waar ze op de deportatielijst van transport XXVI worden ingeschreven onder de nummers 284 en 285. Felix Nussbaum bezoekt enkele malen de Malerstube in het kamp, het atelier van de schilders. Daar maken Joodse kunstenaars de kartonnen bordjes en armbanden die de gedetineerden moeten dragen. Wanneer er niet voldoende werk is, maken de kunstenaars-gedetineerden portretten, op bevel van de bewakers of om hun tijd te doden. Felix stopt niet met tekenen en schilderen tijdens zijn zeven weken in de Dossinkazerne. Hij komt naar de Malerstube om materiaal te lenen, maar schildert enkel in zijn kamer. Niets kan zijn moreel opkrikken.
Een van de kunstenaars-gedetineerden, Irène Spicker, herinnert zich Felix Nussbaum in haar naoorlogse biografie “They’ll have to catch me first. An Artist’s Coming of Age in the Third Reich”, p. 298:
“Mevrouw Rosenberg […] vestigde mijn aandacht op een magere man, een nieuwkomer in onze groep. Aarzelend en moeizaam rondstappend, zou deze nieuwe en rustige gevangene de meest prestigieuze kunstenaar blijken te zijn die ik in het kamp zou ontmoeten.
“Geef hem papier en leen hem je aquareldoos enkele dagen, Irène”, zei Madame Rosenberg, steeds erop gebrand te helpen. Die man is Felix Nussbaum en hij komt oorspronkelijk uit Duitsland zoals jij. Zijn echtgenote hoopt dat schilderijen en een borstel hem uit zijn neerslachtigheid kunnen bevrijden.”
Deze autobiografie van Irène Awret-Spicker is een uitstekende getuigenis over de Dossinkazerne en het leven in de Malerstube
Felix en Felka worden op 31 juli 1944 samen gedeporteerd via transport XXVI. Het wordt de laatste trein die de Dossinkazerne zal verlaten voor de bevrijding. Het echtpaar wordt op 2 augustus op de Bahnrampe, in het kamp Birkenau, uit de trein gedwongen. Een register met zieken ogenomen in block 21 in Auschwitz toont dat Felix Nussbaum bij de selectie als dwangarbeider is uitgekozen en in het concentratiekamp toegelaten. Het nummer B3594 werd op zijn arm getatoeëerd. Op 20 september 1944 wordt Felix Nussbaum in block 21, de infirmerie, verzorgd. Dit is het laatste teken van leven van de kunstenaar.
Felka Platek noch Felix Nussbaum overleven de deportatie.
De heldere voorgevoelens van naderend onheil en de dood die Felix Nussbaum vanaf 1939 in zijn kunst vertaalt, blijken gegrond. Een van zijn laatste doeken, “De Triomf van de dood”, symboliseert de overwinning van het kwade op het goede, van de horror op de schoonheid, van de barbarij op de kunsten en wetenschap. De dood, omringd door skeletten, danst bovenop de verwoeste beschaving.
Felix drukte bij leven zijn grootste wens als volgt uit: « Als ik sterf, laat mijn kunst me niet volgen in de vergetelheid, maar toon ze aan de mensheid »
Om meer te leren over deze relatief onbekende maar zeer getalenteerde kunstenaar zie:
Het Felix Nussbaum Haus in Osnabrück, de geboortestad van Felix Nussbaum, bewaart de meeste van zijn werken: https://www.museumsquartier-osnabrueck.de/
https://www.debezigebij.nl/boeken/orgelman-2/