VAN DE WIEG NAAR DE GASKAMER – HET KORTE LEVEN VAN SUZANNE KAMINSKI

Van alle verhalen van Joden die vanuit de Dossinkazerne werden gedeporteerd, is dat van Suzanne Kaminski ongetwijfeld het kortste. Ze werd op 11 maart 1943 in Brussel geboren, twee weken later opgepakt en gedeporteerd naar Auschwitz-Birkenau toen ze 38 dagen oud was. Vrijheid heeft Suzanne Kaminski nauwelijks gekend.

Joséphine Schutz en Jacob Kaminski, de ouders van Suzanne - © KD – Relieken

Suzannes moeder, Joséphine Schutz, is de derde in een gezin met acht kinderen. Haar ouders, Raphaël Schutz en Zissla Fiedler, waren Polen. Ze vestigden zich kort voor haar geboorte, op 22 november 1915, in België. Hoewel ze in Anderlecht geboren wordt, heeft Joséphine, net als haar broer en zusjes de Poolse nationaliteit. Suzannes vader, Jacob Kaminski, geboren op 19 mei 1915 in Kamiensk (Polen), kwam in 1935 alleen in België aan, en vestigde er zich definitief in 1938.

Joséphine Schutz en Jacob Kaminski trouwen op 17 augustus 1940. Het echtpaar woont en werkt in Brussel. Jacob is textielhandelaar en Joséphine kleermaakster. De 17 anti-Joodse verordeningen die vanaf oktober 1940 door de nazi’s worden afgekondigd, nemen de Joden hun rechten af. Aanvankelijk redt de familie Kaminski-Schutz het nog: Jacob kan zijn textielfabriek openhouden en het echtpaar woont samen met twee van de zussen Schutz, Léa en Anna, op nummer 8 in de Stoofstraat.

Het zijn echter bange tijden wanneer Joséphine en Jacob te weten komen dat ze een kind zullen krijgen. In de zomer van 1942 voert de bezetter in België de beruchte gele ster in, verplicht te dragen door alle Joden, een schaamteloze stigmatisering. In augustus vertrekken de eerste konvooien met Joden naar Auschwitz-Birkenau. Jacob slaagt erin zijn textielbedrijf in Waterloo draaiende te houden. Na de bevrijding zal hij ervan worden verdacht kledij te hebben gemaakt voor het Duitse leger, en een Belg, bij wie hij ondergedoken was, te hebben verklikt, maar deze aantijgingen van collaboratie zullen bij gebrek aan bewijs worden geseponeerd.

De omstandigheden van Joséphines arrestatie zijn onduidelijk. Ze was ondergedoken in Waterloo, onder de valse naam Jeanne Mousson. Daar wordt ze samen met haar dochtertje Suzanne en haar zus Léa door de Sicherheitspolizei-Sicherheitsdienst (Sipo-SD) gearresteerd.

Valse identiteitskaart van Joséphine Schutz – © KD – Relieken

Bij aankomst in de Dossinkazerne worden Joséphine en Léa ingeschreven op de lijst voor transport XX onder de nummers 214 en 216. Suzanne is nummer 215. Hun fiches in het Jodenregister van de Sipo-SD dragen cynisch het stempel Arbeitseinsatz, tewerkstelling, een code voor deportatie naar het oosten. Het stempel komt voor op de documenten van de 4081 Joodse kinderen die werden gedeporteerd en van wie Suzanne de jongste is.

 Fiche van Suzanne Kaminski bij de Sipo-SD – Uittreksel uit de transportlijst van konvooi XX, met de namen en nummers van Joséphine, Suzanne en Léa – © Archief Oorlogsslachtoffers – Brussel

 

Er gaan drie maanden over de samenstelling van het XXe transport. De SS’ers krijgen het steeds moeilijker om mensen voor deportatie te verzamelen en er zit meer tijd tussen de transporten, de opsluiting in Dossin duurt langer. Dit “verzamelkamp voor de definitieve oplossing” blijft nochtans een doorgangskamp, waar gevangenen geacht worden slechts enkele dagen te blijven. De ongewone vertraging is te wijten aan de geruchten die in België de ronde beginnen te doen over massamoorden en uitroeiingscentra in het oosten, wat het aantal vrijwillige inschrijvingen aanzienlijk doet dalen. De nazi’s zien zich genoodzaakt om individuele arrestaties te verrichten door jacht te maken op Joden en gebruik te maken van verklikkers. Dit vertraagt het deportatieproces. Joséphine, Suzanne en Léa verblijven verscheidene weken in de Dossinkazerne.

Anna Schutz, die niet gearresteerd werd, verneemt via de Vereniging van Joden in Brussel dat het vertrek van transport XX ophanden is. Ze stuurt een brief naar de koning om hem op de hoogte te brengen van de situatie van haar twee zussen en haar jonge nichtje en vraagt om zijn tussenkomst. Enkele dagen later krijgt ze antwoord: haar brief werd gelezen, maar het paleis zal niet tussenbeide komen. Joséphine, Léa en Suzanne vertrekken op 19 april 1943 met transport XX.

Brief van Anna Schutz aan koning Leopold III waarin ze vraagt om tussen te komen voor haar zussen en nichtje, 15 april 1943 – © Archief van het Koninklijk Paleis – Brussel
Antwoord van het Kabinet van de Koning, 20 april 1943 - © Archief van het Koninklijk Paleis - Brussel

Suzanne is de jongste Joodse gedeporteerde maar niet het enige kind op de trein. Transport XX vervoert veel mensen die niet of niet langer in de beroepsactieve leeftijd zijn. De wagons tellen bijna evenveel ouderen en kinderen als volwassenen. Het gaat dus wel degelijk om de deportatie van een hele bevolking, tekenend voor de “definitieve oplossing”. De secretaris-generaal van het ministerie van Justitie neemt er aanstoot aan en stuurt de Duitse autoriteiten een brief. Daarin betreurt hij dat 242 kinderen (in werkelijkheid zijn het er 237) ondanks hun overduidelijke onschuld op de transportlijst staan. Dit belet niet dat het konvooi hen naar een wisse dood zal voeren.

Joséphine Schutz, Léa Schutz en Suzanne Kaminski komen op 22 april 1943 op de Judenrampe aan, halverwege Auschwitz-Birkenau. Na de selectie worden ze vermoord in de gaskamers van Birkenau. De kleine Suzanne zal amper 41 dagen geleefd hebben.

Jacob Kaminski werd tijdens de oorlog niet vervolgd en hertrouwde in 1950.

In Kazerne Dossin proberen we de gedeporteerden uit Mechelen opnieuw een gezicht en een identiteit te geven. Sinds de opening van het museum zijn bijna 750 foto’s toegevoegd aan de portrettenmuur in het museum en in de online beeldbank. Kinderfoto’s zijn het zeldzaamst. Het gezicht van de kleine Suzanne zal voor altijd onbekend blijven.

Aarzel niet contact op te nemen met ons als u nog in het bezit bent van foto’s van gedeporteerden.

Camille Van Oostveldt, masterstudente Geschiedenis aan de UCL, stagiaire bij Kazerne Dossin