Abraham Gluchy werd op 20 juni 1923 geboren in Głowno, Polen. Abrahams vader, Jacob Icek Gluchy, had gediend in het Poolse leger en was leraar in de Joodse godsdienst. Abrahams moeder, Sura Bursztyn, was huisvrouw. Jacob en Sura trouwden religieus op 3 maart 1919 en kregen op 10 januari 1921 in Głowno hun eerste zoon, Abe. Twee jaar later volgde Abraham. Vader Jacob woonde, vlak voor hij naar België vertrok, kort in Danzig. Na een tussenstop in Antwerpen en Brussel kwam Jacob op 21 april 1925 aan in Charleroi. Daar nam hij zijn intrek in de Rue des Gardes 5, en ging hij aan de slag als mijnwerker.

Abraham, zijn moeder Sura en zijn oudere broer Abe en bleven voorlopig in Głowno. In december 1925 verhuisde Abrahams vader Jacob naar Borgerhout. Abrahams moeder Sura kreeg in de zomer van 1926 de toelating om haar man te vervoegen in België en vestigde zich met haar zonen Abe en Abraham in de De Leescorfstraat 50 in Borgerhout. In de zomer en herfst van 1927 verhuisde Jacob, naar de Euterpestraat 21 en de Dianalaan 17 in Berchem. Het is niet duidelijk waarom hij niet bij Sura, Abe en Abraham kon intrekken. Op 8 november 1927 trouwden Abrahams ouders Jacob en Sura officieel op het gemeentehuis in Berchem. Jacob trok na het huwelijk in bij zijn vrouw en kinderen. Hij vond werk als leraar Hebreeuws in de Tachkemoni-school in de Lange Leemstraat. Abe en Abraham liepen school in de Yeshiva-school Shaarei Torah in de Terliststraat 35.
Na de Belgische capitulatie installeerde de Duitse bezetter een militair bestuur, dat anti-Joodse verordeningen uitvaardigde. Jacob, Sura en hun zonen Abe en Abraham moesten die bevelen opvolgen. Vanaf 28 oktober verplichtte het bestuur alle Joodse mannen, vrouwen en kinderen boven de 15 jaar om zich te registreren in het gemeentelijke Jodenregister. Het hele gezin Gluchy-Bursztyn liet zich op 13 december 1940 registreren in Berchem. In de zomer van 1941 werden hun identiteitskaarten in het rood bestempeld met de woorden “Jood-Juif”. In het voorjaar van 1942 voerde het bestuur de registratie bij de Jodenvereniging in België in. Op 11 maart 1942 schreef het gezin zich in bij de lokale afdeling in Antwerpen. In juni 1942 werden Joden vanaf de leeftijd van zes jaar verplicht de gele ster te dragen. Slechts enkele weken daarna verstuurde de bezetter massaal tewerkstellingsbevelen en werden razzia’s uitgevoerd in Antwerpen en Brussel.

Abrahams moeder Sura ontving zo een Arbeitseinsatzbefehl, maar meldde zich niet in de Dossinkazerne. Vervolgens werd ze onder onbekende omstandigheden opgepakt en op 22 augustus 1942 ingeschreven in de Dossinkazerne op de deportatielijst van Transport VI, onder het nummer 365. Transport VI vertrok op 29 augustus 1942 en kwam twee dagen later aan in Auschwitz-Birkenau. 642 gedeporteerden werden onmiddellijk omgebracht in de gaskamers. Het is niet zeker of Sura tot die groep behoorde, of werd tewerkgesteld; er is geen tatoeagenummer of overlijdensakte van haar bekend. Ze overleefde de deportatie niet.

Broers Abe en Abraham werden samen opgepakt tijdens de tweede razzia in Antwerpen, in de nacht van 28 op 29 augustus 1942. De tweede razzia was grotendeels het werk van Belgische politieagenten, die de Joodse inwoners op brutale wijze in hun huizen achtervolgden en aanhielden. De broers werden op 29 augustus 1942 in de Dossinkazerne ingeschreven op de lijst van Transport VIII, onder de nummers 127 en 128. Op diezelfde dag vertrok Transport VI uit Mechelen met hun moeder Sura aan boord. Het is onduidelijk of zij elkaar nog hebben ontmoet in de kazerne. Transport VIII vertrok op 8 september 1942 en hield halt in Kosel, waar alle mannen tussen de 15 en 50 jaar oud moesten uitstappen. Zij werden verdeeld over de werkkampen in de buurt. Mogelijk maakten Abe en Abraham deel uit van die groep, maar dat is niet zeker. De rest van het transport werd naar Auschwitz-Birkenau gebracht. 639 gedeporteerden werden er meteen vergast. Abe en Abraham overleefden de deportatie niet.

Vader Jacob was niet aanwezig tijdens de razzia waarin Abe en Abraham werden opgepakt. Hij was in de zomer van 1942 verplicht tewerkgesteld in Noord-Frankrijk door twee onderaannemers van Organisation Todt: Loth & Bopp en Leonhard Hanbuch & Söhne. Deze dwangarbeiders werden verplicht mee te bouwen aan de Atlantikwall. Op 29 oktober 1942 werd Jacob ingeschreven op de lijst van Transport XVII, onder het nummer 288. Twee dagen later vertrokken XVI en XVII vanuit Noord-Frankrijk naar Auschwitz-Birkenau. Na een korte tussenstop nabij de Dossinkazerne in Mechelen, vervolgde de trein zijn weg naar Auschwitz-Birkenau. Bij hun aankomst op 3 november werden 920 gedeporteerden meteen naar de gaskamers gebracht, en 777 gedeporteerden werden tewerkgesteld. De exacte omstandigheden van Jacobs overlijden zijn onbekend; het is niet bekend of hij meteen werd vermoord, of toegelaten tot het werkkamp.

Max Van Lint
Stagiair