Mendel Majer Sztejnberg, een Joodse jongeman uit Kałuszyn in Polen, begon zijn reis naar het westen alleen. In 1930 voegt Ruchla Helman, eveneens uit Kałuszyn afkomstig, zich bij hem.
De burgeroorlog in Spanje, die in juli 1936 uitbreekt, vindt bijzonder veel weerklank bij de schoenmakers in Brussel. Velen van hen zijn Spaanse immigranten. Ze mobiliseren hun collega’s uit de werkplaatsen voor het Frente popular. Eén van hen, Markus Boldu, is betrokken bij het onderbrengen van republikeinse kinderen in Belgische gezinnen.
Tijdens de zomer van 1942, terwijl Ruchla Helman en Mendel Sztejnberg zich voorbereiden om onder te duiken, geeft Markus Boldu hun het adres van Fernand Pironon en Marie Léontine Le Goff, in Annonsart-Ohain in Waals-Brabant. Kolka en Maxime worden er tot het eind van de zomer van 1945 ondergebracht onder de valse naam Van Steenberghe.
Ruchla Helman en Mendel Sztejnberg, verzekerd van de veiligheid van hun kinderen, duiken onder in Bosvoorde, een Brusselse gemeente. Ze worden verklikt op 17 september 1942, overgebracht naar de Dossinkazerne en ingeschreven op de lijst van transport 11. Bij aankomst in Auschwitz-Birkenau op de 28ste gaat het spoor van Ruchla (41) voorgoed verloren. Het percentage onmiddellijk vermoorde gedeporteerde vrouwen van dit transport is met 94 procent het hoogste.
Mendel (40) wordt geselecteerd voor dwangarbeid. Zijn stamnummer, 66 164, wordt op zijn linkeronderarm getatoeëerd. Hij wordt geïnterneerd in Birkenau en toegewezen aan het Kommando van Jawischowitz, een koolmijn. Hij loopt in januari 1945 een dodenmars tot in het kamp van Buchenwald. Hij wordt in april nog geëvacueerd naar het getto van Theresienstadt, waar het Amerikaanse leger hem op het nippertje bevrijdt. Besmet met tyfus, keert hij op 11 juni 1945 terug.
ADRIAENS Ward, STEINBERG Maxime (e.a.), Mecheln-Auschwitz, 1942-1944. De vernietiging van de Joden en zigeuners van België, 4 delen, Brussel, 2009.