Renée Sztajnbrecher werd op 6 juli 1937 geboren in Berchem als derde dochter van Nachman Sztajnbrecher en Regina “Rezsi” Izrael. Nachman, geboren op 15 mei 1903 in Annapol, emigreerde in 1923 van Roemenië naar België en ging in Antwerpen aan de slag als diamantsnijder. In Antwerpen ontmoette hij Regina, die later zijn vrouw zou worden. Zij werd geboren op 29 november 1902 in Turulung. Regina woonde sinds 1924 in Antwerpen en werkte aanvankelijk als dienstmeid, tot ze net als haar oudere zus Ester Izrael (°21 januari 1909 in Turulung) in de diamantbewerking terechtkwam. Naast de zus van haar moeder, Ester woonden ook ooms Micsa Izrael (°6 februari 1907 in Turulung) en Eugène Izrael (°20 mei 1909 in Turulung) in Antwerpen. Ook zij waren diamantsnijders.
Op 7 december 1929 kregen Nachman en Regina een eerste kindje, Renée’s oudste zus Fanny. Het gezin verhuisde naar de Nottebohmstraat 4, waar tweede dochter Rachel op 22 februari 1931 ter wereld kwam. Renée volgde op 6 juli 1937. Het jongste kind van Nachman en Regina was Albert, die op 29 november 1941 het levenslicht zag. Renée’s tante Ester Izrael was getrouwd met diamantsnijder Maurice Fischmann (°12 juli 1902 in Tileagd) en het paar had een zoon, Renée’s neef Joseph Fischmann (°24 mei 1929 in Antwerpen). Ook Renée’s oom Micsa Izrael had een kind met zijn echtgenote, kleermaakster Hani Davidovits (°14 april 1910 in Remeti). Zij kregen in 1939 een dochter en noemden haar Florence (°7 januari 1939 in Berchem).
De zus van Renée’s vader, Pesa-Laja Sztajnbrecher (°15 januari 1910 in Sandomierz) en haar man Schaje Thaler (°23 september 1905 in Kolbuszowa) waren ook diamantsnijders en hadden twee kinderen: Rachel (°30 april 1936 in Berchem) en Achilles (°9 mei 1940 in Berchem). Tijdens de oorlog woonde de hele familie in Berchem.
De eerste familieleden van Renée die opgepakt werden, waren vader Nachman Sztajnbrecher en de man van zijn zus Schaje Thaler. Zij werden in juli 1942 naar Noord-Frankrijk gedeporteerd. Daar stonden verschillende werkkampen onder toezicht van de Nazi-bouwmaatschappij Organisation Todt. Joodse dwangarbeiders werkten er in onmenselijke omstandigheden voor onderaannemers van het bedrijf. Renée’s vader Nachman werd naar Calais en Isques gestuurd, waar hij werkte voor onderaannemers Friedrich Wolff en Leonhard Hanbuch und Sohne. Oom Schaje voerde werk uit voor de firma H. Micka in het kamp Gneisenau in Camiers. De dwangarbeiders in Noord-Frankrijk verkeerden onder de indruk dat hun families in België veilig blijven zolang zij de nazi’s gehoorzamen. Schaje Thaler was er dan ook niet van op de hoogte dat zijn vrouw, Renée’s tante Pesa-Laja Sztajnbrecher en hun kinderen Rachel en Achilles op 29 augustus 1942 thuis bij een razzia opgepakt werden en naar de Dossinkazerne werden gebracht. Ze vertrokken op 1 september 1942 met Transport VII naar Auschwitz, waar ze bij aankomst op 3 september hoogstwaarschijnlijk meteen vergast werden. Schaje zelf werd op 8 oktober 1942 terug naar België gebracht en op 10 oktober 1942 als nummer 396 op Transport XIII gezet. Ook van Schaje loopt elk spoor in Auschwitz dood.
Op 11 september 1942 werden tijdens de derde grote razzia in Antwerpen in één klap zes van Renée’s familieleden gearresteerd: Eugène Izrael en zijn vrouw, diamantsnijdster Marketa Weisz (°7 november 1913 in Perecin), Micsa Izrael, zijn vrouw Hani en dochter Florence, en ook Renée’s oom Maurice Fischmann, de echtgenoot van Ester Izrael. Allemaal werden ze op transport IX naar Auschwitz gezet. Geen van hen kwam levend terug.
Niet veel later, op 16 oktober 1942, werd Renée samen met haar moeder Regina, haar zussen Fanny en Rachel, en haar broertje Albert gearresteerd. Ze verschenen onder de nummers 603 tot 607 op de deportatielijst van Transport XIV. Na acht dagen in de Dossinkazerne werden ook zij op 24 oktober 1942 op transport naar Auschwitz gezet. Renée was op dat moment slechts 5 jaar oud, haar broertje Albert zou op 29 november 1942 pas zijn eerste verjaardag vieren. Transport XIV kwamop 26 oktober 1942 in Auschwitz-Birkenau aan, waar Renée en haar familie waarschijnlijk onmiddellijk naar de gaskamers gestuurd werden. Renée’s vader Nachman was op dat moment nog in Frankrijk, maar werd al op 29 oktober 1942 als nummer 41 op de lijst van Transport XVII gezet. Hij vertrok op 31 oktober 1942 naar Auschwitz-Birkenau, waar hij op 3 november 1942 aankwam. Wanneer en hoe Nachman om het leven kwam is onbekend.
De laatste twee familieleden van Renée – haar tante Ester Izrael en neef Joseph Thaler – werden op 19 februari 1943 gearresteerd. Ze werden twee maanden in de Dossinkazerne vastgehouden tot er genoeg gevangenen in het verzamelkamp waren om een volgend transport te vullen . Op 19 april 1943 vertrok Transport XX. Bij aankomst in Auschwitz-Birkenau ging met Ester en Joseph het spoor van Renée’s grote familie volledig verloren. Van de 18 gedeporteerde familieleden keerde niemand leven terug.